265
hebben in elk geval veel meer verstand en ondervinding van boekhouding
van het kadaster dan de teekenaars, en er zijn er onder die verscheidene
jaren bij het kadaster werkzaam zijn geweest.
Die klerken hebben echter, zooals ik zeide, geene vaste aanstelling, hebben
weinig vooruitzichten en worden betaald uit de bureaukosten. Tegenover
hen zou zeker eene groote onbillijkheid worden gepleegd, indien ook hun niet
de gelegenheid werd gegeven, evenals de teekenaars, het examen voor het
boekhouderschap af te leggen. Ik zou den Minister wel willen vragen of
hij aan die klerken de gelegenheid daartoe alsnog niet zou kunnen openen.
De heer Godin de Beaufort, Minister van FinanciënHet spijt mij, dat
in de gewisselde stukken de aandacht niet op da'c punt gevestigd is, want
dan zou ik vermoedelijk reeds aanstonds een meer voldoend antwoord kunnen
geven dan mij op het oogenblik mogelijk is. Ik wil den geachten afgevaar
digde uit Deventer echter gaarne toezeggen, hem dank zeggende voor den
steun, dien hij aan mijne voorstellen overigens schenkt, een onderzoek in te
zullen stellen in hoeverre ook de klerken geacht kunnen worden de noodige
geschiktheid te bezitten om in aanmerking te komen voor de betrekking
van boekhouder.
Oppervlakkig lacht het denkbeeld mij wel toe; intussc.hen durf ik niet
zeggen of er niet wellicht bezwaren tegen bestaan en moet mij dus bepalen
tot de toezegging dat de zaak door mij in overweging zal worden genomen.
De heer Smeenge: Mag ik den Minister eene enkele vraag doen en wel
deze: //Ligt het in uwe bedoeling de betrekking van „landmeters voor den
kantoordienst" geheel af te schaffen?" Ik meen dit te moeten opmaken uit
de woorden door den Minister in zijne toelichting gebezigd, waar hij zegt
op bladz. 23 onder nummer 17 van den uitgewerkten en toelichtenden staat
van dit hoofdstuk: „Het voornemen bestaat om den aan den bewaarder der
hypotheken toegevoegden ambtenaar voor de kadastrale boekhouding, zijnde
thans een landmeter, bij voorkomende vacatures te benoemen uit de teekenaars
nadat deze laatsten van hunne geschiktheid daartoe door een examen hebben
doen blijken."
Over de vraag, wie het best voor deze betrekking geschikt zijn, behoeft op
dit oogenblik niet te worden getwist; ik voor mij geloof zeker de landmeters.
Dit is ook aangetoond door autoriteiten.
Indien het antwoord van de Regeering op mijne vraag bevestigend luidt,
dan zou ik in gemoede een andere vraag doen: //Wat zal het lot zijn der
landmeters, die ongeschikt worden voor den velddienst?"
In de Memorie van Antwoord, ik weet het, wordt reeds de mededeeling
gevonden//De landmeters die voor den velddienst ongeschikt worden, vóórdat
ze in de termen vallen voor pensioen, vinden een geschikten werkkring aan