64 „Ik geloof, dat alle bezwaar opgeheven zou zijn. wanneer be paald werd, dat na de splitsing van het gedeeltelijk verbonden of overgedragen kadastrale perceel, het nieuwe perceel in de kadastrale stukken als het door partijen bedoelde gedeelte van het oude perceel aangeduid, beschouwd werd als in de acte of inschrijving in de plaats van het gedeelte van het oude perceel te zijn vermeld, be houdens het recht van partijen gedurende een niet te langen termijn, om zich daartegen te verzetten. Werd dan na het verstrijken van dien termijn het nieuwe nommer door den Bewaarder naast het oude nommer in de over- of inschrijving aangeteekend, dan was, dunkt mij, de zaak gevonden." Hij wilde dan den schuldeischer een kennisgeving zenden van de vernommering van het perceel, opdat hij voor zijne belangen kan waken. „Men heeft slechts de keus" luidt het ten slotte „o*f men den geldschieter eenige moeite wil opleggen om voor zijne eigene belangen te waken, of de ongelukkige eigenaars van perceelen, die vroeger deel hebben uitgemaakt van gedeeltelijk verbonden perceelen, zonder dat zij met den besten wil er iets aan kunnen doen, aan de kans wil blootstellen van, dikwijls tot hun groot ongerief, geene bewijzen van onbezwaardheid van hun goed te kunnen krijgen, al hebben hunne perceelen met de inschrijving op het gedeelte van het oude perceel werkelijk niets hoegenaamd te maken." Een man van rijpe ervaring nl. A. v. Eek in zijn aangehaald werkje blz. 38 en verv. gaf een ander denkbeeld ten beste en wilde bepalen: „Inschrijvingen, genomen op zeker bepaald gedeelte van een kadastraal nommer, moeten, op straffe van vervalling, met aan duiding van het nieuwe kadastrale nommer, waaronder dat deel is bekend geworden, worden vernieuwd binnen het jaar, volgende op de afsluiting der kadastrale leggers, waarin de vernommering heeft plaats gevonden." In plaats van aan den schuldeischer opgave te doen van het perceelnommer, met het recht om daartegen verzet te kunnen aan- teekenen, wil de voorstander der vernieuwing den schuldeischer daaraan herinneren. Niemand zal ontkennen, dat op deze wijze wel een eind aan de zaak is te maken, maar men bezwaart de onderzetters met kosten, die sommigen noode zouden dragen, en stelt bovendien partijen t

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1890 | | pagina 68