66
juistheid van den nieuwen stand derzelve op het plan en in den
leggerjuitdrukkelijk of stilzwijgend door den bewaarder te doen erkennen.
Ik betoogde verder, dat men geene acten met beperkte rechts
gevolgen behoort toe te laten, en dat er maatregelen genomen kunnen
worden die de bezwaren, zooal niet geheel opheffen, dan toch vrij
wel onbeduidend maken.
Let men op het feit, dat door den Staat in het algemeen kadastrale
aanduiding geëischt wordt, dan heeft ook de Staat zorg te dragen,
dat de belanghebbenden, zonder in hunne rechten verkort te worden,
aan dien eisch kunnen voldoen. De Staat behoort dus m.i, zoo
spoedig mogelijk ambtshalve de vernommering te doen verrichten,
met dien verstande, dat tegen vergoeding van kosten, partijen buiten
den administratieven gang van zaken, het aangeduide deel in een
geheel nommer kunnen omgezet krijgen. Inmiddels zal tusschen de
inschrijving en de vernommering meer of minder tijd verloopen.
Als een grondstuk, dat een gedeelte van een kadastraal perceel
uitmaakt, niet duidelijk genoeg kan omschreven worden, zoodat
vergissing mogelijk is, zou dit bezwaar wellicht ontgaan kunnen
worden door een teekening bij de inschrijving over te leggen.
Maar aangenomen dat twijfel is uitgesloten, en de opmeting heeft
plaats gevonden; dat daarna aan de nieuw gevormde perceelen
nieuwe nommers zijn gegeven, behoort men den bewaarder niet
toe te staan om met het oog op zijne verantwoordelijkheid
uitsluitend na raadpleging der registers te beslissen over al dan
niet bezwaarheid. Niet zijn Reg, 69" alleen, maar ook de kadastrale
kaart en hare attributen; hulpkaart en veldaanteekening, behooren
in deze uitspraak te doen.
Legt men daarmede den bewaarder op, vertrouwen te stellen in het
werk van ambtenaren over wie hij niets te zeggen heeft, of meent
men dat vergissingen van die ambtenaren hem nadeel zouden kunnen
berokkenen, dan aanvaarde de Staat zelf de verantwoordelijkheid,
zoowel voor zijn ambtenaren van het Kadaster als voor den hypo
theekbewaarder.
Op blz. 334 van het Verslag der Staats-commissie erkent de Heer Stam
destijds Inspecteur-Generaal der Reg. enz., dat er aan al de 34 bewaringen
geen volkomene gelijkvormigheid is, die doet denken aan een uniformiteit
als die van 34 afdrukken van denzelfden stempel. Ik acht dit echter wenschelijk.