93
ging kan op verzoek der echtelieden worden aangeteekend. x)
Welke is nu de juridieke en oeconomische beteekenis van het
grondboek? De Duitsche schrijvers vergasten ons op een aantal
„Principien" waaruit de leek op dit gebied moeilijk zich een duidelijk
beeld vormt. „Man sieht vor lauter Baume den Wald nicht."
De beteekenis van het grondboek kan m.i. zeer wel door een
algemeenen regel worden gekenschetst.
Van een zuiver juridisch standpunt kan ten aanzien der ingeschreve
nen de regel aldus luiden:
De vervolgbaarheid van zakelijk recht is beperkt tot de tweede hand
(behalve in geval van kwade trouw).
„Hand is houder ten eigen behoeve, uitoefenaar in eigen naam
van een zakelijk regt" (Gratama blz. 10). Zoo is de ingeschreven
kooper tweede hand ten aanzien van den verkooper. De houder
eener hypotheek, door den kooper gevestigd, is ten opzichte van
den verkooper derde hand. De opvolgende erfgenamen vormen
slechts ééne hand; de erfgenaam treedt niet enkel in alle rechten
maar ook in alle verplichtingen des erflaters; hij zet de juridische
persoon des erflaters voort.
Van een meer oeconomisch gezichtspunt, d.i. met het oog op de
belangen van derden, kan het hoofdbeginsel van het grondboekstelsel
ook aldus worden uitgedrukt:
Wie te goeder trouw, krachtens geldige overeenkomstverwerft
van den ingeschreven eigenaarverkrijgt door inschrijving een on-
omstootelijk zakelijk recht.
De volgende nadere uiteenzetting der beginselen van het grond-
boekrecht moge bovenstaande opvattingen bevestigen.
De positieve kracht van het grondboek is gelegen in zijne geloof
waardigheid tegenover derden, het beginsel der Oeffentliche Glaube
(publica fides), ook wel „Publizitatsprincip" genaamd. 2) Dit beginsel
heeft eene positieve en eene negatieve zijde.
Naar de positieve zijde geldt de inhoud van het grondboek ten
behoeve van verkrijgers als juist.
1) G. O. 50; Oberneck, S. 227.
2) Entwurf, 837, 838. Motive III, S. 208 k 224. Burckhard, S. 216, 217.