90 alleen door zijne voorspraak was de uitvoering mogelijk geworden (zie Jrg. V blz. 293/5).' Hij had het werk in zijne wording stap voor stap kunnen volgen, doch waarschijnlijk heeft hij het Précis historique niet op zijn gemak doorgelezen. Van S w i n d e n's rapport is een sierlijk compliment, waarin waarheid en verdichting fraai zijn dooreen geweven. Krayenhoff rekende het zeker overbodig om de fouten daaruit te releveeren, aan gezien ieder opmerkzaam lezer ze zelf moest vinden. Hij kon niet verwachten, dat zijne landgenooten een halve eeuw lang zoo slecht zouden lezen, en hunne studie van het Précis zich zou bepalen tot de beide rapporten in de inleiding en de eindresultaten in tableau III. 3. Schroder (1774-1845), een duitscher van geboorte, kwam in 1788 op een handelskantoor te Amsterdam, maar toonde weldra meer lust in de studie en werd na de hoogescholen van Amsterdam en Halle bezocht te hebben, proponent bij het Luthersche Genoot schap en huiprediker te Amsterdam. Hij had zich onder leiding van van Swinden ook op de exacte natuurwetenschappen toe gelegd, en zoo was het mogelijk dat hij opeens benoemd werd tot Directeur van de studiën der adelborsten te Hellevoet, vervolgens van het instituut te Fijenoord later te Enkhuizen. In 1812 was hij privaat-onderwijzer te Rotterdam en in 1815 werd hij hoogleeraar in de wiskunde en bespiegelende wijsbegeerte te Utrecht (zie J. Dou- wes: de wijsgeer Schroder. Groningen 1870). Het zwaartepunt van Schröders werkkring lag in de wijs begeerte; zijn mathematisch onderwijs, hoe mild uitgedeeld, klom niet tot een zeer hoog peil, zeide zijn leerling H a r t i n g (Voorheen en thans, Utrecht 1878 blz. 14/15). Toch schreef hij nog altijd veel over wiskunde, en was een voornaam medewerker voorden Almanak ten dienste der Zeeliedenuitgegeven op last van Z. M. den Koning. In dien almanak voor het jaar 1821 (verschenen te Amsterdam 1820) Nog een argument hiervoor vind ik in het voortreffelijk boek van S w i n d en: Grondbeginsels der Meetkunde, 2* druk, 1816 blz. 561, waar men de stelling vindt, dat in een spherischen driehoek de spherische hoek altijd grooter is dan de koordenhoek (dezelfde onjuistheid beging reeds Simon S te vin). In Krayenhoff's driehoeken Nos. 15 en 155 had van Swinden voorbeelden van het tegendeel kunnen opmerken.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1891 | | pagina 100