100
N. beweert niet geheel ten onrechte, dat men geene triangulatie
naar juistheid kan beoordeelen, als zij niet door eene latere meer
nauwkeurige meting is gecontroleerd. Hij vergelijkt daarom drie
hoek No, 6 van Krayenhoff met de resultaten door hem zeiven
uit de basis van Ostende afgeleid, en vindt dat de zijden tegenover
de punten Ostende, Bruges en Dixmude bij Kr. respectievelijk 1,06,
0,38 en 1,44 meter te klein zijn. En hiermede rekent N. zijne
critiek voor afgeloopen: de uitkomsten van Kr. zijn alleen voldoende
voor een topographische kaart.
N. vergat hierbij twee zaken. 1° Kr. mat geene zijden maar
hoeken. 2°. de lengten der genoemde zijden volgens het Depót
Beige waren geenszins definitief, want zij moesten reeds in het
volgende jaar respectievelijk met 0,65; 0,35 en 0,32 meter vergroot
worden, zonder dat hiervoor eenige reden is opgegeven. Uit de
opgaven van N. volgt voor de spherische hoeken van genoemden
driehoek
N. in 1856 N. in 1857. Kr. 1802.
Ostende 93°57'48",8 51",0 52",2
Dixmude 42° 7'57",2 56", 1 50",7
Bruges 43°54'15",2 14",1 18",2
Het spherisch exces is 1",2. De sluitfout bij Kr. 0",1. De
hoeken van N. zijn reeds vereffend; uit latere opgaven blijkt, dat
zij daartoe ieder met 0",25 verminderd zijn.
Het blijkt nergens uit, dat N. zich overtuigd heeft van de iden
titeit zijner hoekpunten met die van Kr., en ik durf dus geene
gevolgtrekking uit de bovengenoemde verschillen trekken. Natuurlijk
is ook één driehoek niet voldoende om het geheele net van onzen
landgenoot te beoordeelen. In eene latere Belgische publicatie
van 1881 vond ik nog negen andere driehoeken, welke gelijknamig
zijn met die van Kr. Ik zal ze in 23 bespreken en vermeld nu
alleen, dat de verschillen der hoeken nergens zoo groot zijn als
voor driehoek No. 6.
De veihandeling van Nerenburger is onbegrijpelijkerwijze
in ons land langen tijd onopgemerkt gebleven. Cohen Stuart1)
C. St. haalt geheel verkeerde pag. van Bulletins de l'Acad 1856 en 1857
aan; hij neemt een drukfout van N. in de lengte der zijde Dixmude—Bruges