8
Inmiddels waren de beraadslagingen over de invoering aan de orde
van den dag,
De afdeeling voor financiën van den Raad van State keurde het
ontwerp goed, behoudens eenige beschouwingen, welke werden mede
gedeeld bij het rapport van 25 September 1806.
Men ging echter voort het beginsel aan te tasten van de grondwet
van 1 Mei 1798 en de decreten van 25 Maart 1801 en 14 Juli 1805
evenals het bedrag van den aanslag en de voorgestelde wijze van
heffing; deze aanvallen werden zoo hevig dat de Koning, na her
haalde beraadslagingen, in zijne tegenwoordigheid tusschen den Mi
nister en den Raad van State gevoerd, besloot, op 4 December 1806
in buitengewone zitting bijeen te roepen de gewone en buitengewone
leden van den Raad van State om over dit onderwerp van gedachten
te wisselen.
Zonder in het fond der kwestie te treden stelde deze vergadering
wijzigingen voor en maakte opmerkingen, waarvan de Regeering ge
bruik maakte voor de eindredactie der wet, die, met eene boodschap
des Konings, op den 6en December 1806 naar het wetgevend lichaam
werd gezonden.
Dit wetsontwerp vond vrij wat tegenstand, doch werd met eenige
geringe wijzigingen aangenomen, op den 20en Januari 1807 en door
den Koning tot wet van den Staat verklaard.
Een van de gevolgen der beraadslagingen, welke de Koning had
uitgelokt, alvorens het definitieve ontwerp naar het wetgevend lichaam
te verzenden, was de overtuiging van de onmogelijkheid om de in
voering der belasting te regelen volgens de aangifte der eigenaren,
zooals was bepaald in het reglement van 9 Augustus 1806.
Daarom deed hij in het eindproject van wet een nieuw artikel
opnemen waarin werd voorgesteld de opmeting van het geheele
Koningrijk, om tot grondslag der waardeering te kunnen dienen.
Ten einde de uitvoering van dit voornemen te bespoedigen gelastte
de Koning bij decreet van 9 December 1806 de afdeeling voor
financiën van den Raad van State hem voor te leggen een algemeen
reglement voor de uitvoering der wet.
De Raad van State kweet zich van deze taak, na overleg met
den Minister van Financiën en de vroeger vermelde Hoofdcommissie,
door zijn rapport van 29 Januari 1807.