128 m. f. in de hoeken, maar de opmerking van Schwerd, dat op de nauwkeurigheid der zijden sommige hoeken weinig, andere veel invloed hebben, is hun niet duidelijk geworden. Wij willen dus nagaan, welke veranderingen in de lengten der zijden door Kr. bij de definitieve vereffening zijn aangebracht. Op blz. 80, 85 is hiervan reeds een overzicht gegeven. Zuidelijk van de lijn Leiden, 's Bosch, Nijmegen, Boekholt, Bentheim is geen enkele zijde 0,5 M. veranderd. Evenmin is dit geschied bij de driehoeken n°. 133 en 147 en bij de veelhoeken om Sneek, Harikerberg en Imbosch. Daarentegen zijn al de zijden der drieh. nos. 47, 49 en 56 van 0,51,0 M. gewijzigd. In den keten der driehoeken, die van Aar- denberg tot Embden loopt, zijn 9 zijden van 0,51 M. veranderd; al de andere minder dan 0,5 M. Van de 18 verschillen grooter dan 1 M. liggen er tien aan de buitenzijde van het net, en zijn dus bij de voortloopende berekening der zijden zonder beteekenis. Vier in drieh. n°. 80, 108, 128 en '151 hebben slechts geringen invloed op de omliggende driehoeken. Er blijven dus slechts over de zijden DokkumGroningen, die 1,619 M. verminderd en LeerAurich; StrakholtJever en WesterstedeJever, die respectievelijk 1,201, 1,246 en 1,383 M. vergroot zijn. Aangezien nu Krayenhoff bij het opmaken van tableau II niet gelet heeft op de zijdenvergelijkingen, kan men dit tableau als de bruto-uitkomst zijner metingen beschouwen, waarvan de lengten dus evenveel kans hebben om te groot dan om te klein te wezen. En dan ziet men, dat bij de vereffening slechts 1/15 deel der zijden meer dan 1 M. moest veranderd worden en geen der gewichtige zijden V20000 is gewijzigd. Of bij eene vereffening volgens de methode der kl. Qu. de zijden nog minder veranderingen zouden behoeven, staat te bezien. Afgezien van ophoopende fouten, die alleen bij een basis-meting aan het licht komen, is geen enkele gewichtige zijde van het net V20000 f°uf:) en onder alle zijden is dit bedrag slechts 3 of 4 malen overtroffen. Cohen Stuart (1. c. blz. 31) verklaarde dat „eene nieuwe vereffening bij de tegenstrijdigheid der uitspraken, waartoe de ver schillende voorwaarden leiden, een geheel vergeef sche arbeid zou wezen." Ik beweer dat die arbeid overbodig is, en haar nut geenzins in ver houding zou wezen tot het reusachtige rekenwerk daaraan verbonden.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1891 | | pagina 140