129
Welke waarde bezit de triangulatie van Kr. tegenwoordig nog voor
topographie, kadaster en graadmeting? Een belangrijk punt bij de
beantwoording dezer vraag is, of zijne primaire punten voldoende
bewaard gebleven zijn. De signalen Kijkduin en Imbosch bestonden
reeds in 1815 niet meer (Précis p. 10). Volgens de Meetkunstige
Beschrijving blz. 39 waren in 1861 verloren: Ballum, Bisselt, Ha-
rikerberg, Dokkum, Hoorn, Petten, Stavoren en Harderwijk. Het
pleit niet voor den toestand der geodesie in ons land na Kr., dat
men, toen verbouwing dreigde, niet intijds die punten heeft bewaard.
Kr. heeft in zijne manuscripten de torens, die hem tot standplaats
dienden, voldoende beschreven, maar aan het vastleggen dier primaire
punten geen verdere moeite besteed (zie boven blz. 115). Andere
geodeten uit de eerste helft dezer eeuw hebben dit evenzeer nage
laten; van de 32 punten van Gauss zijn in 1882 slechts 3 zeker
teruggevonden (Z. f. V. 1885 s. 237). Stamkart, en in 1880
ook Oudemans, hebben even als Kr. torens voor onverander
lijke punten beschouwd. Bij de overgroote meerderheid der stations
van Kr. zal men wel niet meer dan V2 M. onzeker wezen, en bij
de meesten nog minder. Voor de eindpunten eener graadmeting
beteekent dit niets.
Het werk van Kr. is dus als grondslag voor de topographie en
kadastrale metingen ruimschoots nauwkeurig. Maar ook voor eene
graadmeting is het voldoende. In Jrg. V blz. 290 hebben wij be
toogd, dat de astronomische waarnemingen eene onzekerheid bezitten
van 9 a 10 M. (0S,03 in de lengte en 0",3 in de poolshoogte). Het
doel eener nieuwe graadmeting in Nederland was volgens Kaiser
een geodesisch verband van Leiden met Belgie, Pruisen en Han
nover. Nu zijn de afstanden van Leiden tot Antwerpen, Erkelenz,
Bentheim en Midwolde respectievelijk 110, 150, 180 en 205 KM.
zelfs de grootste dier afstanden zou een voortdurende fout van 1/20ooo
vereischen om de onzekerheid der astronomische bepalingen te bereiken-
Welke eischen stelde men voor 25 jaren aan eene triangulatie ten
dienste der graadmeting? De verhandelingen der Europeesche Graad-
metings-Congressen kunnen ons hierover inlichten.
Bij de voorloopige beraadslagingen door de Commissarissen van
Pruisen, Saksen en Oostenrijk, in April 1862, werd de onzekerheid
eener poolshoogte op 0",3 10 M. geschat, en aangenomen dat de