161
haar de plicht, der regeering haar gevoelen kenbaar te maken.
Mogen de gronden, die er haar toe geleid hebben de bestaande
opleiding te veroordeelen, en vooral de jongste regeling door het
K. B. van 4 April 1891 n°. 15 ten zeerste te betreuren, ook der
regeering aanleiding geven nogmaals deze zaak te onderzoeken.
Ten slotte mag hier niet onvermeld blijven, dat reeds in 1875
door eene vergadering van landmeters de noodzakelijkheid uitge
sproken is, de opleiding der landmeters in den thans omschreven
vorm te herzien, zoodat deze pogingen niet kunnen beschouwd
worden als te zijn ontstaan uit een plotseling opgekomen zucht naar
verandering onder de leden van deze Vereeniging.
In het verslag van bovengenoemde vergadering, bijgewoond door
5 ingenieurs-verificateur en 86 landmeters van het kadaster, vinden
wij dat met bijna algemeene stemmen wordt aangenomen een ont
werp tot reorganisatie van den kadastralen dienst.
De artikelen 2 en 8 van dat ontwerp bevatten onder anderen
„De benoeming tot adspirant-landmeter geschiedt, evenals thans,
na een vergelijkend examen.
De wetenschappelijke eischen, gesteld bij de programma's voor
de examens voor Landmeter en Adspirant-Landmeter, worden gelei
delijk verhoogd.
Na hunne benoeming worden de Adspirant-landmeters opgeleid en
gevormd tot Landmeter, door hen een van rijkswege behoorlijk
georganiseerden cursus te doen volgen en daarna, naar gelang van
aanleg, bekwaamheid en geschiktheid, werkzaam te stellen bij den
gewonen velddienst, op de na te melden bureaux der Bewaarders
van het Kadaster, bij de vernieuwing van bijbladen, de herziening
van gemeenten, of de hermeting van gedeelten van gemeenten.
De hermetingen worden met kracht uitgebreid.
Bij de hermeting van geheele» gemeenten worden geen andere
ambtenaren geplaatst dan Landmeters of Adspirant-landmeters, die
het radicaal van Landmeter bezitten."
Leeuwarden,
Arnhem, Augustus 1891.
Amsterdam,
De commissie van preadvies
E. Barenbroek, Voorzitter.
H. P. de Haan.
M. DE Vos, Secretaris.