17
deze, dat hierbij natunrlijk wèl gelet moet worden op het quadrant, waarin
de hoek met de X-as valt. Dit quadrant wordt aangegeven door de teekens
(sin.
cos J en voor de opeenvolgende quadranten be-
paald door de teekens
Het verschil van de log. der aansluitingslijn, welke log. in kolom 5 duide-
lijkshalve bij ieder der twee berekeningen wordt onderhaald, geeft de correctie
voor de log. a. in formulier I.
Is de benadering van de lengte der zijde, waarvan de berekening der zijden
is uitgegaan, wat ruw uitgevallen, dan kan die correctie nog al belangrijk
zijn, en het is dan nuttig de log. der zijden in kolom 14 van formulier I in
rood te veranderen. Men is echter altijd in staat om, wanneer geen gemeten
basis voorhanden is alvorens met de vereffening aan te vangen uit de
waarnemingen en de aansluitingsgegevens eene waarde voor een der zijden
af te leiden, die na de vereffening niet veel verandering zal ondergaan.
Thans kan overgegaan worden tot het berekenen der voorloopige coördi
naten van de punten, binnen den aansluitingsdriehoek gelegen. Het ligt voor
de hand, dat daarbij uitgegaan wordt van een der eindpunten van de in beide
netten overeenstemmende lijn, om de punten van lagere orde volgende
over het 3e aansluitingspunt terug te komen op het andere eindpunt van de
aangesloten lijn.
De berekening van een der aansluitingslijnen in het net van lagere orde
leert den hoek kennen, dien de verlengde lijn met de aangesloten zijde maakt;
de richting van die verlengde lijn met de X-as kan dus dadelijk bepaald
worden, terwijl de richting der andere lijnen gevonden wordt door de reeds
vermelde formule, in algemeenen vorm luidende:
<p A 180°.
De afleiding van deze hoeken met de X-as wordt gecontroleerd, door ten
slotte op eene reeds bekende richting terug te komen.
De som van al de coördiuaten-verschillen in de kolommen 7 en 8 voor
komende, moet worden opgeteld en natuurlijk gelijk zijn aan de verschillen
der coördinaten van de twee eindpunten der lijn, waaraan reeds was aan
gesloten.
De voorloopige coördinaten worden vervolgens in de kolommen 9 en 10
ingevuld, waarna het verschil gezocht wordt tusschen de voorloopige coör
dinaten van het derde aansluitingspunt met de daarvoor bekende waarden.
Dit verschil (in het voorbeeld zijnde 0.16 en 0.49) wordt in kolom 11
geschreven op den regel van het derde aansluitingspunt.
Hierna heeft, volgens eene doelmatige methode, de aansluiting aan het
derde punt plaats. Geschiedt dit door wijziging van de voorloopige coördi
naten, dan worden de correctien voor de punten van lager orde, gelegen
_i_ _i_