212
hoogst bekwame Inspecteur-Generaal van Financiën Motké reeds in 1872
van de kadastraal-statistieke opname moest getuigen
»De organisatie van dezen diensttak is zóó ondoelmatig, dat geene vol-
»doende uitkomsten mogelijk waren."
En verder: »Men vergete niet, hetzij over 5 jaren moet worden overge-
sgaan tot eene nieuwe classificatie der gronden op den voet der (tegenwoordige)
»landrente-ordonnantie, hetzij men tegen dien tijd andere grondslagen voor
»die belasting kieze, steeds zal elke goede regeling tot basis moeten hebben
»de kennis der uitgestrektheid van het belastbaar grondgebied, enz."
Na dien tijd werd in Indië dan ook niet zoozeer meer getwist over het
al of niet bestaan der noodzakelijkheid eener kadastreering, maar scheen
algemeen a priorie te zijn aangenomen, dat meting en schatting, of zooals
de heer Motké het noemt Classificatie," onmisbaar zijn, en werden nog
alleen beschouwingen gevoerd over de wijze van uitvoering.
De Regeering in Indië en het Oppestuur in Nederland gingen met dit
beginsel geheel mede of liever hadden het reeds sedert de instelling der
kadastraal-statistieke opneming omhelsdover de uitvoering er van ontstond
echter een groot verschil van meening.
Eenerzijds werd vastgehouden aan het beginseldat als uitvloeisel van
de agrarische wet het bezitsrecht, in korter of langer tijd, zou geconverteerd
worden in agrarisch eigendom, dat het in dit geval de plicht der Regeering
was, de grenzen en de identiteit der perceelen volkomen te waarborgen, en
betoogd, dat zulks alleen mogelijk was door ook voor de binnenlanden een
kadaster samen te stellen, dat aan alle eischen, die de tegenwoordige tijd
stelt aan een eigendomskadaster, zou voldoen."
Ofschoon zwak volgehouden, werd in de gewisselde bescheiden door deze
zijde verder beweerd, dat een op die wijze samengesteld kadaster weinig of
niet meer tijd zou vorderen, dan wanneer op den voet van de voormalige
statistieke opname werd doorgewerktoverigens werd erkend, dat die laatste
instelling voldoende juist werkte wat de meting betrof voor de land
rente. Deze beide opvattingen waren koren op den molen van de tegenpartij,
doch tevens te eenenmale onjuist, en het is mij een raadsel hoe zoo iets
door deskundigen ooit beweerd is kunnen worden; misschien is het hieruit
te verklaren, dat de heer Sprenger van Eijk, die destijds als adviseur der
Regeering in deze aangelegenheden bekend stond hoe scherpzinnig, grondig
en juist zijn oordeel ook geweest moge zijn waar het den aard en de strek
king der zaak betreft -echter geen technisch deskundige was en de toen
malige chef van het kadaster nog slechts zeer enkele maanden in Indië
vertoefde, toen de wijze van uitvoering der in de adviezen van den heer
Motké aangegeven denkbeelden het onderwerp van beschouwing waren, en
van het binnenland en de werking der statistieke opneming in loco niets
gezien had.