213 Als hoofdbezwaar van de andere zijde, waartoe o. a, de Inspecteur der kadastraal-statistieke opneming, de Directeur van Binnenlandsch Bestuur en waarschijnlijk eenige leden van den Raad van Nederlandsch-Indië behoorden, werd daartegen aangevoerd, dat het werk te langzaam zou vorderen, om daarmede tijdig te kunnen voorzien in de dringende behoefte, die bij de landrenteheffing gevoeld wordt aan juiste en volledige gegevens. Wat daar verder van zijn moge, het kadaster werd in de binnenlanden even breed en bewerkelijk op touw gezet, als het voor de hoofdplaatsen was ingevoerd. Langzame vordering bij betrekkelijk hooge uitgaven waren hiervan het natuurlijk gevolg, en daar bovendien de toegestane middelen in verhouding tot den omvang van het arbeidsveld zeer gering zijn, is het hijna niet. te voorzien wanneer, op deze wijze voortgaande, het kadaster voor geheel Java gereed zou kunnen zijn. Erger nog: als de middelen, gelijk tot nu toe geschiedde, eerder ingekrompen dan uitgezet worden, zullen zij, door de bijhouding en toepassing van het eigendomskadaster dat voor Java en Madoera nagenoeg gereed is, en op de Buitenbezittingen, hier en daar, dringend geëischt wordt en door de bijhouding en benuttiging van het in bewerking zijnde kadaster voor de binnenlanden, geheel geabsorbeerd worden, vóór het laatste over geheel Java gereed zal zijn. Hoe vreemd dit ook schijnen moge, reeds zeer kort nadat de beslissing omtrent de richting, waarin door het kadaster zou gewerkt worden, was gevallen, moet ook de Regeering in Nederlandsch-Indië tot de overtuiging zijn gekomen, dat men op deze wijze niet tijdig geholpen zou zijn voor de landrente. Immers, reeds bij besluit van 23 October 1879 n°. 3 werden voorschriften gegeven «betreffende de verzameling van gegevens voor eene nieuwe landrenteregeling", en onder de punten van onderzeek werd in de eerste plaats vermeld ~»de grootte der bouwgronden" Als uitvloeisel daarvan werd dan ook de reeds genoemde en totaal mislukte algemeene meting der bouwvelden onder leiding van den heer Sollewijn Gelpke op touw gezet en de gegevens verzameld, waarvan hierboven gezegd is dat zij nog vele précieuse bouwstoffen bevatten voor de toekomstige be paling van de belastbare opbrengst der landrenteplichtige gronden. Na dit beroep op meer ofüciëele bescheiden om aan te toonen, dat het beginselvan het door mij voorgestane stelsel ook in Indië, door be voegde autoriteiten en de Regeering zelve, als het eenig mogelijke wordt erkend wensch ik, met hetzelfde doel, nog te wijzen op enkele, onder de vele gepubliceerde opstellen over dit onderwerp. In de eerste plaats komen daarvoor in aanmerking de artikelen van den heer L. Wessels, voorkomende in de December-aflevering van 1887, en de Januari-aflevering van 1888 van De Indische Gidshoudende een beoordee ling van »Het ontwerp-landrente-ordonnantie van den Hoofdinspecteur van «Cultures, Dr. Sollewijn Gelpke;" de Januari-aflevering van 1889, van

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1891 | | pagina 225