214
het tijdschrift De Economist, getiteld: »De landrente op Java," en, de
Januari-aflevering van 1890 van De Indische Gids getiteld: «De landrente
in verband met het kadaster op Java", behelzende eene bespreking van
mijn artikel »De landrente in verband met het kadaster".
De heer Wessels, die eerst als Controleur, chef van een kadastraal-
statistiek bureau, toen als Inspecteur van dien tak van dienst, later als
Hoofdinspecteur van Cultures met speciale opdracht om gegevens te verza
melen en proeven te nemen voor eene nieuwe landrenteregeling en eindelijk
als resident een ambtenaarsleven lang zijne uitstekende gaven en onver
moeide werkkracht in hoofdzaak aan de landrente-aangelegenheden gewijd
heeft, mag mijns inziens wel aangemerkt worden als eene autoriteit die het
hier besproken onderwerp in al zijne onderdeelen, zoowel uit een theoretisch
als practisch oogpunt, heeft leeren kennen, daar bij meer dan elk ander in
de gelegenheid is geweest, om de uitéénloopende wijzen waardoor de
verschillende meer en min bevoegden, de al of niet geroepenen, deze quaestie
meenen te kunnen oplossen te hooren verdedigen en afbreken; die
bovendien blijkens zijne geschriften nog voortdurend studie maakt van dit
onderwerp en daarbij beschikt over grondige kennis van Java en de Javaansche
huishouding, van de Indische Staatsinrichting en de daar vigeerende belas
tingstelsels. Daar nu de geschriften van dezen gewezen hoofdambtenaar in
hun geheel getuigen van volkomen overeenstemming met mijne denkbeelden,
zóó zelfs, dat zij in hef laatstgenoemde geschrift geheel tot de zijne worden
gemaakt, zie ik hierin de volkomen zekerheid dat ik mij op het juiste
standpunt stelde, den ijk op het door mij ontwikkelde stelsel.
Een paar citaten mogen van deze overeenstemming blijk geven. Na
eenige aanhalingen uit mijn opstel getuigt de heer Wessels
»Indien ik mij voorgesteld had mijne eigene denkbeelden omtrent eene
landrenteregeling in korte woorden weêr te geven, ik had het met geene
betere dan de boven aangehaalde van den heer Yerstijnen kunnen doen;"
en aan het slot van zijn opstel gekomen, zegt hij
«Dertien jaren zijn dus (weêr) achtereenvolgens met vruchtelooze onder-
«zoekingen en proefnemingen verloren gegaan, terwijl de heer Verstijnen
«uitrekent, dat in 15 jaren tijds een volledig kadaster had kunnen aan-
«wezig zijn."
«Zou niet met bescheidenheid gevraagd mogen worden, of nu nog het
«tijdstip niet aangebroken is, dat de Regeering komt verklaren wat dan
wel Hare inzichten zijn
«Zij kan dat onmiddellijk doen, want de heer Verstijnen wijst Haar
«duidelijk en helder den eenigen weg aan, die ingeslagen moet worden, om
«het beoogde doel in den korst mogelijken tijd en met volkomen zekerheid
«te bereiken."
Een tweede autoriteit in zake landrente is zeker de heer Van der Kemp,