219
nader totmaar nog niet bij elkaar komen. Want wanneer de door de
kadastraal-statistieke opname gemeten residenties buiten aanmerking bleven,
zouden volgens een op ondervinding gegronde berekening toch nog ongeveer
2/3 van de door mij berekende kosten en van den aangegeven tijd ge
vorderd worden.
Sedert kort ben ik in het bezit van eene globale opgave der uitkomsten
van de thans onderhanden proefmetingen in de Preanger Regentschappen,
en daaruit blijkt mij, dat in het eerste jaar slechts ruim 1/3 is afgedaan van
de door mij veronderstelde taak, door dr 6/7 van de werkkrachten waaruit
ik eene opmetings-sectie wenschte samengesteld te zien. Dit versterkt dus
zeer mijne overtuiging, dat ik eerder te laag dan te lioog begroot heb, al
moet ook worden erkend dat er tijd is gevorderd voor proefnemingen die
niet voldeden, voor het verzamelen van gegevens ter beantwoording van
speciale vragen, enz., en dus worden aangenomen, dat, met dezelfde krachten
ongestoord voortwerkende in eene vooraf aangegeven richting, veel meer
gedaan zal kunnen worden.
Wars van elke opsmukking, verkleining of vergrooting der feiten en
van gewaagde veronderstellingen bij de bepleiting eener zaak, ben ik na
herziening mijner vroegere berekeningen dan ook tot geen lager cijfer, voor
kosten en tijd, kunnen geraken, dan ik toen vond. En de hierboven ge
noemde uitkomsten doen bij mij zelfs de vrees ontstaan, dat, als men niet
in de oude fouten wil vervallen, nl. om deugdelijkheid, zelfs bruikbaarheid,
op te offeren aan overhaasting en goedkoopte, de tijd zal leeren, dat ik nog
te laag in mijne raming ben geweest, althans eerder dan te hoog.
De financiëele zijde der zaak kan echter nog uit een ander oogpunt be
schouwd worden.
Er bestaat mijns inziens nl. aanleiding tot de vraag of de uitkomsten van
liet werk geen équivalent kunnen opleveren voor de aangewende uitgaven.
En de volgende beschouwingen voeren mij tot eene bevestigende beant
woording daarvan.
Bij het vergelijken der uitkomsten van de kadastraal-statistieke opneming
en ook van het kadaster met die in de landrente-registers voorkomende,
bleek het bijna doorloopend, dat de werkelijke oppervlakten aanmerkelijk
grooter waren, dan zij door het bestuur, hetzij op gezag der opgaven van
de inlanders, hetzij volgens de metingen van den heer Sollewijn Gelpke,
zijn aangenomen.
Bij de nameting door het kadaster, van 28 désa's in 9 residentiën bleek
na samenstelling dat zij 28°/0 meer belastbare gronden bevatten, dan door
de metingen onder den Hoofdinspecteur Dr. Sollewijn Gelpke waren gecon
stateerd, en daar de uitkomsten dezer metingen tijdens het landrenteonder-
zoek vrij algemeen gebruikt worden voor den factor »oppervlakte" bij de
tegenwoordige landrenteheffing, kan men dus op vrij zekere gronden aan-