Mededeelingen over de positie der ambtenaren van het
kadaster in Ned. Oost-Indië en hunnen werkkring. x)
Zooals U bekend is werden in het einde van 1873 één Ingenieur
en twee Landmeters van hier uitgezonden om een begin te maken
met de kadastreering der hoofdplaats van Ned.-Indië en om daarbij
werkkrachten te vormen waarmede en ondervinding op te doen
en gegevens te verzamelen voor het ontwerpen van voorschriften
waarnaar dan verder de kadastreering der overige steden en neder
zettingen op Java zou plaats hebben.
Met vreugde werd dit feit door de ambtenaren van het kadaster
alhier begroet, daar het zich liet aanzien, dat hiermede een groot
arbeidsveld geopend werd, waardoor voor velen van hen de gele
genheid zou ontstaan tot lotsverbetering, terwijl het den overigen,
door daaruit volgende sneller promotie, zou ten gunste komen.
Het liet zich dan ook alles gunstig aanzien. Indië was toen nog
het rijke land, waaruit, na ruime bezoldiging der staatsdienaren en
onbekrompen voorziening in de toen bestaande behoeften, jaarlijks
groote sommen in de Nederlandsche schatkist vloeiden.
Onder dien indruk was het denkbeeld ontstaan om het kadaster
in te voeren; onder dien indruk waren ook voorloopig de trakte
menten ruim geregeld en het arbeidsveld afgebakend.
Het ongeluk wilde echterdat juist hetzelfde jaar de Atjeh-oorlog
ondernomen werd, die voortaan de ruime Indische overschotten
verslond en dat allerlei omstandigheden er toe leidden, om deze om
te zetten in tekorten.
Van toen af trad in de Indische staatshuishouding een vroeger
ongekend streven naar bezuiniging op den voorgrond, waardoor ook
Voordracht op de Algemeene Vergadering der leden van de Vereeniging
voor Kadaster en Landmeetk. te Amsterdam, 17 Nov. 1890.