67 De vergelijkingen (2) en (3) zijn ook uit elkander af te leiden,1) dus even nauwkeurig en voor de allergrootste driehoeken (zie blz. 270) volkomen voldoende. Het spherisch exces y van hoek A is dus gelijk aan den inhoud van den aangrenzenden vierhoek. Is B of C stomp, dan ligt M buiten den driehoek, en vindt men gemakkelijk, dat y niet meer gelijk is aan de som der driehoeken AMD en AMG maar aan hun verschil. Daarom kan y ook negatief zijn, zoodra een der andere hoeken stomp is, en kan y e worden zoodra A zelf stomp is. Uit vergel. (3) volgt: y ie ^°S' en dus is: Cos. (BC) Cos. A y als A 120° of als A 120° en B C. y e als A 120° en B C. y e als A 90°. y o. als BC 90°. y negatief, als B—G 90° of C 45° A of B 135° J A. Verder merken wij op, dat voor eiken boldriehoek de bekende formule geldt: Sin.2 \a~ Cos- (s—A) c s Sm. (A e). Sin A g. Sin. B Sin. C Sin. A. Sin. B Sin. C a Omdat de koorde B C 2 Sin. a, is dus streng juist: koorden A B2A C2B C2 Sin. C. Sin. (C— e)Sin B. Sin. (Be) Sin A. Sin (Af e)(4). En onder verwaarloozing der termen met e2 koorden AB AC BC Sin. (C—e)Sin. (B—f Sin. (A—J e) .(5) Deze laaste evenredigheid heet het theorema van Grunert, naar den wiskundige, die ze in 1855 langs een vrij omslachtigen weg heeft afgeleid. Ik kan niet inzien, waarom dit theorema voor de berekening der koorden de voorkeur zou verdienen boven het werken met de koordenhoeken. De berekening der laatste volgens (3) kost voor eiken driehoek slechts weinige minuten. Vergel. (2) is even nauw- Vergel. (3) is ook onmiddelijk uit de figuur af te leiden. Drieh. AGD 4 en MGD AGD x Cot. B. Cot. C, dus I i e (1 -f Cot. B Cot. C). Ik heb ook een meetkunstig bewijs voor vergel. (2), maar dat is minder een voudig. Men kan ook (3) uit (5) afleiden.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1891 | | pagina 77