73
(67) „dass die Anstellung einer Beobachtung selbst als die Aner-
kennung hinreichend günstiger ausserer Umstande an zu sehen ist".
Krayenhoff begon op alle uren van den dag te meten, zoodra
er maar eenige kans op succes was: natuurlijk werd hij dikwijls
teleurgesteld, (zie blz. 277) Om dezelfde redenen is ook het aantal
repetities voor één serie en het aantal serieën voor één hoek vrij
ongelijk. Krayenhoff bleef op een station, totdat het hem
voorkwam dat elke hoek voldoende was waargenomen. Cohen
Stuart1) heeft hem dit „gemis aan éénheid en regel" zeer kwalijk
genomen, en keurt ook af dat „veelvuldig de zelfde hoek in ver
scheidene onmiddelijk op elkaar volgende reeksen gemeten werd."
Dit „veelvuldig" is niet juist; zie Jrg. V blz. 275. „Wij hoorden reeds,
dat Gauss evenzoo handelde. Bij B e s s e 1 had C. St. hetzelfde
„gemis" kunnen opmerken. Schreiber (Z. f. V 1878 s. 236,
231) deelt mede, dat bij de Preussische Landestriangulation „in der
Regel mehrere Satze eines und desselben Winkels ohne Unterbrechung,
verschiedene Winkel desselben Station aber meistens an verschie-
denen Tagen beobachtet sind".
Krayenhoff deed dus uit de verschillende serieën voor één
hoek eene keuze. Daarmede betrad hij, gelijk reeds Delambre
(Pr. Hist. p. XXV) opmerkte, een gevaarlijk pad. In den tegenwoor-
digen tijd, nu de leider der triangulatie in den regel niet zelf de me
tingen uitvoert, nu de eigenlijke waarnemers dikwijls als een deel der
meetwerktuigen worden beschouwd, moet de instructie wel een be
paald patroon voorschrijven, van hetwelk zij bij de metingen en bere
keningen niet mogen afwijken. En hoe het er dan nog door „Warten,
Verwerfen und Wiederholen" achter de schermen uitziet; hoe de
waarnemer zijn „geodatisches Gewissen erheblich belastet fühlen muss
durch das Bewustsein der Art des Zustandekommens seiner Beo-
bachtungen"; hoe menig „Criticus sich entsetzen würde wenn er
Alles wüsste was er eben nicht weiss", heeft Schreiber ons in een
zijner merkwaardige opstellen (Z. f. V. 1879 s. 111; 1878 s. 227) ver
raden. Ook de Nederlandsche geodeten van den nieuwsten tijd hebben
F. Kaiser en L. Cohen Stuart: De Eischen der medewerking
aan de ontworpen graadmeting in Midden-Europa, voor het Koningrijk der
Nederlanden. 1864, blz. 28.