90 duidelijk aan dat, bij het verrichten der metingen en nog meer bij het daaruit afleiden van de einduitkomsten, het oog gevestigd is geweest op sommige voorwaarden, waaraan de te verkrijgen hoek- waarden moeten voldoen, zoodat de metingen die onafhankelijkheid missen, welke noodig is voor het afleiden van betrouwbare uitkomsten. II. Voor zooverre de nauwkeurigheid der metingen nog eenigszins kan beoordeeld worden, is zij voor de graadmeting onvoldoende. III. De driehoekspunten van Krayenhoff zijn niet overal met voldoende juistheid aangegeven en het aantal dier punten, die geheel verloren zijn, is zoo groot, dat de aansluiting aan het buitenland en de aanvulling van dat gedeelte van het net van Krayenhoff over welks onnauwkeurigheid geen verschil van meening bestaat, eene hermeting zouden vorderen, in omvang weinig verschillend van eene geheel nieuwe meting. Deze drie feiten waren ook de grondslagen van het betoog van Cohen Stuart: het vaststellen van het eerste feit vormt den hoofd inhoud van zijne verhandeling; het vereischte omvangrijke hernieuwde berekeningen van de uitkomsten der hoekmetingen, zooals deze in het Précis historique en in de handschriften der Leidsche bibliotheek zijn medegedeeld. Wij zullen er het langst bij moeten stilstaan. I. Wanneer een groot aantal uitkomsten van waarnemingen aan verschillende van elkander onafhankelijke voorwaarden-vergelijkingen moet voldoen, en er dus even zoovele verschillende wijzen zijn, om de middelbare waarden van de fouten der waarnemingen te berekenen, kunnen de aldus berekende middelbare waarden slechts in twee gevallen merkbaar van elkander verschillen, te weten: 1°. wanneer de groepen van waarnemingen, betrokken bij de ver schillende voorwaarden, aan verschillende kansen van fouten zijn blootgesteld; 2°. wanneer op de fouten de wetten der kansrekening niet toepas selijk zijn, omdat de uitkomsten niet meer die der onpartijdige waar nemingen zijn, maar verkregen werden onder een invloed, die voor- bedachtelijk de kansen op groote fouten of fouten van bepaalde richting in den een of anderen zin voor bepaalde groepen wijzigde. Kent men de wijze van waarnemen en de storingen, die daarbij kunnen voorkomen, zoo kan uitgemaakt worden of er waarschijn lijkheid is, dat om eerstgenoemde reden de eene voorwaarde kleiner

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1892 | | pagina 100