95
het klemmende daarvan te verzwakken door verschillende driehoeks
metingen op te noemen, waarin eveneens zeer groote verschillen
voorkomen. Het is duidelijk dat, bijaldien de aangehaalde voor
beelden juist zijn weergegeven, al wederom geene andere verklaring
zou overblijven dan dat, zoo de eerste door ons genoemde oorzaak
ook hier uitgesloten is, in deze gevallen eveneens, door toedoen van
waarnemers of berekenaars, de gebezigde uitkomsten niet zijn die
der onafhankelijke en onpartijdige waarneming. Zoover behoeft het
evenwel niet te komen, want de aangehaalde voorbeelden, nader
beschouwd dan de heer van der Plaats goedvindt den lezer te
veroorloven, blijken zich anders voor te doen, dan de heer van
der Plaats ze voorstelt. Zij zijn: a de pruisische driehoeksmetin
gen, b de deensche, c de zwitsersche, d het rlieinische Dreiecknetz,
e de britsche triangulatie.
Bij de pruisische driehoeksmetingen, die eene verhouding m2.s: m1=l,56
zouden opleveren, vermeldt de heer van der Plaats niet, dat aan
de meesten daarvan aansluitingsvoorwaarden (Anschlusszwang) zijn
opgedrongen, en dat het juist deze aan de metingen vreemde voor
waarden zijn, die voor een groot deel bijdragen tot het hooge cijfer
der middelbare fout, berekend uit de vereffening van het netx).
Bij de deensche meting, die eene verhouding aanwijst m2 3: mt 3,08,
laat de heer van der Plaats onvermeld het onderzoek, dat door
Andrae, juist naar aanleiding hiervan, werd ingesteld; het is beschre-
in hetzelfde deel van de deensche graadmeting waarin die driehoeks
meting voorkomt. Andrae toont aan, dat men hier te doen heeft met
Voorzoover deze voorwaarden bij de vereffening als laatste voorwaarden
zijn ingevoerd, kan men den invloed daarvan nagaan, wanneer de bijdrage
tot de som van de vierkanten der fouten berekend is op de wijze als bij de
pruisische metingen voorkomt. Men behoeft dan slechts de bijdrage van de
overeenkomstige vergelijkingen weg te laten, om haren invloed te elimineeren.
Bij de door den heer van der Plaats aangevoerde 8 pruisische driehoeks
metingen geven de weinige van die voorwaarden, die als laatsten zijn inge
voerd, reeds een vierde van de geheele som van de vierkanten der fouten
laat men deze vreemde voorwaarden weg, dan daalt de verhouding 1,56
reeds dadelijk tot 1,37. Bij deze metingen doet zich tevens het geval voor
waarvan bij de deensche driehoeksmeting sprake is. (Zie Schreiber. Z. f. V.
Band VII blz. 227).