96
eene omstandigheid, die zich vertoonen moet bij mikroskoop-aflezingen,
wanneer meermalen in den zelfden stand van den rand gemeten
wordt, zonder dat daarop bij de vereffening naar behooren gelet
wordt, eene omstandigheid, die bij de aflezing met noniën in veel
mindere mate haren invloed doet gevoelen en bij repetitiemetingen,
als die van Krayenhoff, in het geheel niet voorkomt.
Bovendien komt bij deze driehoeksmetingen er eene voor, die bij
het opmaken van de verhouding tusschen de middelbare fout uit de
vereffening van het net en uit de stationsvereffening medegerekend
wordt, ofschoon zij daarbij geheel misplaatst is. Wat daar als ver
effening van het net beschouwd wordt, is namelijk de gelijktijdige
stations- en netsvereffening, terwijl hetgeen daar als stationsvereffening
wordt aangezien met eene stationsvereffening niets te maken heeft.
Die driehoeksmeting is evenwel van groot belang voor het onderzoek
der aanmerking van den heer van der Plaats, omdat zij eene ver
gelijking met de driehoeksmeting van Krayenhoff onder bijzonder
gunstige omstandigheden toelaat. Zij is namelijk verkregen met
repetititiemetingen verricht omstreeks 1820, terwijl juist de om
standigheid, dat de stationsvereffening niet afzonderlijk is uitgevoerd,
in staat stelt de drie waarden m2 en m3 evenals bij Krayenhoff
afzonderlijk te berekenen, iets wat bij de meeste andere driehoeks
metingen niet mogelijk is. De 57 voorwaarden-vergelijkingen, die
hier voorkomen, splitsen zich in 19 stationsvergelijkingen, 21 driehoeks-
of veelhoeksvergelijkingen en 17 zijden vergelijkingen en daaruit
vindt men
mi 1090m2 0",777; m3 0",944;
terwijl, zooals boven vermeld werd, de metingen van Krayenhoff
volgens het Précis historique geven,-
uit a: 0",532; m2 0",703; m3 2,"675;
b: mx 0",618m3 1",052; m3 3",353.
Bij het rheimsche Dreiecknetz, dat om het hooge bedrag m2 3m, 2,8
genoemd wordt, doet zich dezelfde omstandigheid voor, die wij bij de
deensche meting in de eerste plaats vermelden. En ook hier weder
laat de heer van der Plaats na, haar te vermelden, 't geen te
minder verschoonlijk is, omdat Schreiber, in zijne door den schrijver
meermalen aangehaalde verhandeling, er zeer uitvoerig bij stilstaat.
Het schijnt bovendien den heer van der Plaats te zijn ontgaan,