108
in den loop van zijn betoog zich beroept op eene elementaire eigen
schap, dien schrijver verwijt dat hij zonder toelichting stellingen als
axinoma's voorop stelt en aldus den lezer in verleiding brengt ze
zonder nader onderzoek aan te nemen?
Het zou gemakkelijk vallen deze voorbeelden van valsche voor
stelling en in het gunstigste geval van verregaande oppervlak
kigheid met andere te vermeerderen. De lezer, die zich met het
onverkwikkelijk werk wil bezighouden er jacht op te maken, is er
thans op voorbereid te bevinden dat, wanneer Dr. vanderPlaats zegt
Stuart heeft hem dit gemis aan eenheid en regel zeer kwalijk
genomen en keurt ook af dat „veelvuldig dezelfde hoek in verschil-
lende onmiddelijk op elkander volgende reeksen gemeten werd"".
Dit veelvuldigis onjuisthier evenwel onwaarheden als bewe
ringen voorkomen; gelijk hij er op voorbereid is met klimmenden
weerzin te bespeuren, dat de heer van der Plaats geen middel
ontziet om Stuart in een hatelijk daglicht te stellen.
Alleen ten opzichte van dit laatste hebben wij nog een woord van
nadrukkelijk verzet te spreken. Het betreft de moedwillige verscher
ping van Stuart's oordeel. Met blijkbaar opzet wordt door den
heer van der Plaats de nadruk gelegd op de vraag of Kray enhoff
bij het meedeelen zijner uitkomsten eerlijk of oneerlijk te werk ging.
Telkens en telkens weder vloeien die woorden hem uit de pen:
„waarnemingen eerlijk volbracht en eerlijk weergegeven", „het stand-
„punt der geodesie is nooit geweest: oneerlijk te zijn, gelijk Stuart
„van Kr. laat vermoeden", en de heer van der Plaats gaat zoover,
een dramatisch tafereel te schetsen dat den zestigjarigen generaal
Krayenhoff ten tooneele voert, Stuart „den belager zijner eer"
ter verantwoording roepende.
Stuart heeft al het mogelijke gedaan om elke verdenking van
minder eervolle handelingen van Krayenhoff op zijde te zetten.
Uitdrukkelijk zegt hij, dat het besluit waartoe hij meent te moeten
komen niet mag leiden tot miskenning van Krayenhoff's wezen
lijke verdiensten, en waar hij heeft te vermelden dat de registers
aantoonen, hoe men de metingen van een zelfden hoek voortzette
tot men eene verlangde uitkomst verkreeg, is hij terstond gereed er
tot verontschuldiging bij te voegen: „Bij de zeer gebrekkige reken-
„schap, welke men destijds nog veelal van de eischen eener deugde-