GETUIGSCHRIFTEN VAN ONBEZWAARDHEID.
Bij eene akte van publieke veiling, overgeschreven aan een der hypotheek
kantoren, werden bepaald aangewezen gedeelten van kadastrale perceelen aan
verschillende personen verkocht.
Vóór dat de verkochte perceelsgedeelten van afzonderlijke kadastrale ken
merken waren voorzien, werd door een der koopers op zijne gedeelten hypotheek
gevestigd. Na de splitsing en vernommering der perceelen wenschte ook de
kooper van de andere gedeelten op het door hem gekochte hypotheek te vestigen,
doch kon daarin niet slagen, omdat de bewaarder bezwaar maakte, hem een bewijs
van onbezwaardheid zijner perceelen af te geven, welk bezwaar gegrond was
op de bewering, dat, als een gevolg van de voormelde hypotheek, de bezwaard-
heid ook van die perceelen uit het het register no. 69a. bleek.
Laatstgenoemde kooper verlangde nu van den eerste, dat hij de te zijnen
laste genomen inschrijving zou doen doorhalen, voor zoover die mocht rusten
op de gedeelten, door den laatstgenoemden kooper verkregen.
De eerste kooper wendde zich daarop tot den Minister, bewerende dat de
niet door hem verbonden perceelsgedeelten ten onrechte als bezwaard waren
aangeteekend, met verzoek de bedoelde doorhaling ambtshalve te doen plaats
hebben.
Aan den betrokken bewaarder is daarop te kennen gegeven;
dat hij bij het onderzoek naar de al of niet bezwaardheid van perceelen
niet kan volstaan met de raadpleging van het register no. 69a;
dat toch, waar de wetgever bij de artt. 1265 en 1268 B. W. den bewaar
der de verplichting oplegt tot het afgeven van staten en getuigschriften, hij
kennelijk op het oog heeft zoodanige- staten en getuigschriften, welke ten
aanzien van de opgegeven goederen den hypothekairen toestand zoo stellig
aanwijzen, als die in het archief van het kantoor, zonder onderscheid tusschen
hypothecair of kadastraal archief te makenkan worden nagegaan:
dat aan dat oogmerk niet wordt voldaan, wanneer de bewaarder in geval
len als boven omschreven nalaat in de kadastrale stukken te onderzoeken
of de opgegeven perceelen al of niet zijn samengesteld uit vroeger verbonden
gedeelten van perceelen;
dat, ofschoon niet valt te ontkennen, dat er gevallen kunnen voorkomen,
waarin door dat onderzoek geen stellige beslissing omtrent die vraag is te
verkrijgen en het in die gevallen alleszins te billijken is, dat de bewaarder