132
is de werking ervan uiterst beperkt, vooral waar zij bona fide ver
krijgers zou treffen. De juristen verdedigen deze beperking bijna
uitsluitend met een beroep op de belangen van het verkeer. 1)
Mij komt het voor, dat het rechtsgevoel evenzéér spreekt voor den
regel, dat de bona fide verkrijger tegen evictie moet gevrijwaard zijn.
Men neme dan evenwel het begrip „goede trouw" niet in die
ruime beteekenis, volgens welke de rechter haar moet aannemen,
als kwade trouw onbewezen is; de wetgever moet, ter voorkoming
van spoliatie, voor de aanwezigheid der goede trouw waarborgen zoeken.
Bij roerend goed bestaat die waarborg bijv. hierin, dat goede trouw
bij den verkrijger alleen wordt verondersteld, indien hij kocht op
een openbaren verkoop, op de markt enz. of wel, meer algemeen,
als de vervreemder bezitter (houder) is. 2)
Bij onroerend goed is dergelijke waarborg ontoereikend. Vooral
bij ongebouwde eigendommen, welke meestal wegens onvoldoende
afsluiting door iedereen kunnen betreden worden, valt het den bedrieger
dikwijls al te gemakkelijk, zich als bezitter voor te doen.
Zoodra men echter een middel heeft om den eigenaar van een
onroerend goed te onderkennen, een middel, waaraan ten aanzien
van de goede trouw bij verkrijgers dezelfde beteekenis kan gegeven
worden als aan het bezit bij roerend goed, dan, maar ook dan eerst
kan voor onroerend goed de regel worden toegepast, dat de verkrijger
den eigendom verwerft, indien hij handelt met hem, wien bedoeld
middel als eigenaar uitwijst.
Een dergelijk middel geeft het grondboek.
Waar het grondboek of een middei van gelijke waarde ontbreekt,
moet men noodzakelijkerwijs den Oud-Romeinschen rechtsregel wel
blijven huldigen. Doch van zijn glans blijft niets over, als men
bedenkt, dat hij moet zwichten voor eene wijze van eigendomsver-
krijging, waarbij men zich slechts kan beroepen op een feit: een
bezit gedurende een termijn, waarvan de duur door mogelijke schorsing
of stuiting onzeker is. In het negatieve stelsel berust ten slotte alle
rechtszekerheid alleen op verjaring.
Zie bijv. Handelingen der Ned. Juristenvereeniging, 1890.
5) In sommige wetgevingen gaat men zelfs zoover, bezit en eigendom te
vereenzelvigen, zie B. W. art. 2014; C.C. 2279.