135
zelf, is het voorwerp, dat de rechtswetenschap onderzoekt en
kennen wil".1)
„En ook de beschouwing, als ware dat (Romeinsche) recht het
recht bij uitnemendheid, is niet wel meer te verdedigen, sedert men
tot het inzicht is gekomen, dat de voortreffelijkheid van ieder recht
afhangt van de plaats, waar, en den tijd, waarin het optreedt, zoodat
het Romeinsche even weinig als eenig ander positief recht op den
naam van algemeen geldend, eeuwig waar, kan aanspraak maken.
Gij kent het gevleugeld woord van Ihering: „„het leven is er niet
om de rechtsbegrippen, maar de rechtsbegrippen zijn er om het leven.
Niet wat het syllogisme, maar wat het leven, het verkeer, het rechts
gevoel vorderen, moet geschieden."".2).
Hoe jammer, dat de rechtsgeleerden dit niet eenige eeuwen vroeger
hebben ingezien! Zij hadden dan zeker aan Germaansche volkeren
voor verkrijging en bezwaring van onroerend goed geen Romeinsche
rechtsregels opgedrongen, die eerst in het oude Rome en later
overal, waar zij golden, de rechtszekerheid ondermijnden en het
grondcrediet verwoestten!
Ook thans nog wordt naar ik vrees meer in algemeene
bespiegelingen dan bij toepassingen gelet op „wat het leven, het
verkeer, het rechtsgevoel vorderen". Althans met bovenaangehaalde
uitspraak schijnt moeilijk te rijmen de wijze, waarop dezelfde schrijver op
blz. 113 van zijn werk over Grondboekwetgeving de aandacht vestigt
op het gedeelte mijner verhandeling Verkrijging van onroerende
zaken), waarin betoogd wordt, dat het rechtsgevoel van ons volk
spreekt voor de wenschelijkheid om de vervolgbaarheid van zakelijk
recht in het algemeen te beperken tot de tweede hand. Nu zou
men verwachten, dat Mr. Nab er dit feit zou ontkennen, of er de
consequenties van zou aanvaarden. Noch het een, noch het ander.
Het eerste zou moeilijk gaan, het laatste niet passen in zijn betoog.
De schrijver tracht over de netelige quaestie heen te glijden, door
het te doen voorkomen alsof er slechts sprake was van een persoon
lijken wensch van mij en vervolgt dan: „Men vraagt zich af, hoe
„een voorstander van het positieve (lees: Torrens-) stelsel zulk
i) Mr. Hamaker, het recht en de maatschappij, blz. 53.
J) Mr. Nab er, de vormende kracht van het Romeinsche recht, bldz. 6 en 28.