136
„eene wetswijziging kan verlangen Zij zoude het geheele positieve
„stelsel overbodig maken. In dat stelsel moet het grondboek tegen
„alle gevaar van evictie waarborgen. Waartoe die waarborg, indien
„reeds het Materiëele recht iedere mogelijkheid van evictie uitsluit?"
De onhoudbaarheid dezer gevolgtrekking blijkt reeds uit het voor
gaande. Inderdaad mag men zich met meer reden afvragen, hoe
een scherpzinnig jurist tot eene conclusie kan komen, waarvan de
onjuistheid met handen te tasten is. Met het uitsluiten der moge
lijkheid van evictie alle'én zijn eigenaars en geldschieters niet gediend,
indien hun recht hen ieder oogenblik ontfutseld kan worden. Zonder
den steun der openbare geloofwaardigheid van een grondboek of
ander deugdelijk middel als grondslag voor de goede trouw van den
verkrijger zou de beperking van de vervolgbaarheid van zakelijk recht
tot de tweede hand de gelegenheid openen tot de grofste spoliatie.
De verhandeling van Mr. Nab er is het eerste eenigszins uit
voerig werk in de Nederlandsche taal over positieve stelsels van
openbaarheid voor verkrijging van zakelijk recht, bekleed met het
gezag, in ons land toegekend aan studiewerken van professorale hand.
Het zal daarom allicht als betrouwbare gids geraadpleegd worden
op de uitspraken, hierin vervat, zullen latere schrijvers zich beroepen.
Bij het onderhavig onderwerp is het aantal lezers, dat in de be-
teekenis der zaak genoeg is doorgedrongen, om een zelfstandig
oordeel te kunnen vellen, uiterst gering. Dwaalt dus de schrijver
van zulk een gezaghebbend werk, dan is de kans groot, dat die
dwaling langen tijd zal voortwoekeren. Daarom is het te betreuren,
dat Mr. Naber aan zijn boekje te weinig den vorm heeft gegeven
eener zorgvuldige analyse, zooals bijv. de natuuronderzoeker die ver
staat, waarbij met strenge onpartijdigheid feiten en uitkomsten van
het onderzoek worden medegedeeld. Het heeft al te veel van een
pleidooi tegen positieve stelsels.
Opmerkelijk is het, dat alle Nederlandsche bestrijders van het
grondboekstelsel (Mrs. Colenbrander, Grata ma, Naber) uit
gaan van de veronderstelling, dat de inschrijving eene absolute rechts-,
kracht heeft. Beide eerstgenoemde schrijvers zondigen uit onwetend
heid; zij geven blijk de inrichting van het grondboekwezen, zooals
het feitelijk bestaat niet te kennen.