DE HERZIENING VAN DE BELASTBARE OPBRENGST
DER GEBOUWDE EIGENDOMMEN.
De onregelmatigheid, welke sedert de herziening van de belastbare opbrengst
der gebouwde eigendommen krachtens de wet van 22 Juni 1873, Staatsblad
n°. 116, in de schatting is ontstaan, door toestanden, waarmede de wet van
26 Mei 1870, Staatsblad n°. 82, de grondbelasting regelende, geen rekening
heeft gehouden, heeft reeds meermalen aanleiding gegeven, er op aan te dringen,
dat deze herziening eenigszins spoedig op nieuw ter hand genomen zou worden.
Van deze ongelijkmatigheid zijn sterk sprekende voorbeelden aangehaald
in een artikel ter bestrijding der aanhangige vermogensbelasting, voorkomende
in het nummer van 8 April jl. n°. 3030 van de Amsterdammer, dagblad voor
Nederland. Daar toch is melding gemaakt van een perceel in de Kalverstraat,
waarvan de belastbare opbrengst is geschat op f 4500, terwijl de werkelijke
huurprijs bedraagt f 13500; van een perceel in de Utrechtschestraat, waar
deze cijfers respectievelijk zijn 750 en f 2700, van een huis op het Spui met
bedragen van f 600 en f 3000 en eindelijk van twee gebouwen zonder nadere
aanduiding van ligging, ieder geschat op eene belastbare opbrengst van f 650,
terwijl het eene voor f 550 het andere voor f 2000 verhuurd is.
Dergelijke abnormale toestanden bleven in de staten-generaal niet onbesproken.
Reeds bij de behandeling der staatsbegrooting voor 1891 werd in het voorloopig
verslag omtrent hoofdstuk VII B. bij de Ve afdeeling de vraag gedaan, hoe
de minister over een herziening dacht, daar de schatting onregelmatig had
plaats gehad en daarbij onbillijkheden waren begaan. Het antwoord van den
minister van financiën, dat eene herziening vóór 1895 volgens de wet moet
plaats hebben, bevredigde sommige leden zoo weinig, dat bij de openbare
beraadslaging over die begrooting de heer Glinderman het noodig achtte de
wenschelijkheid uit te spreken, om dien uitersten termijn niet af te wachten.
Dit achtte hij in het belang niet alleen van vele gemeenten, die achteruit
waren gegaan en nu te zwaar waren belast in vergelijking met hare in bloeienden
toestand verkeerende zusters, maar vooral ook van den landbouwenden stand,
waarvoor de aanslagen in de grondbelasting wegens gebouwde eigendommen
1) Overgenomen uit de Vragen des Tijds 1892 blz. 193 vg.