142
veel te hoog waren opgedreven, waarschijnlijk ten gevolge van de omstandigheid,
dat de wet van 1873 tot stand was gekomen in een tijdvak, waarin het den
landbouw zeer goed ging.
Niettegenstaande de juistheid dezer operkingen, kon de toenmalige minister
van financiën geen toezegging geven van een bespoediging der herziening.
De wet had het beginsel van onveranderlijkheid na ommekomst van een zeker
aantal jaren aangenomen, maar daaruit zou, volgens hem, het recht voortvloeien,
die stabiliteit niet verloren te doen gaan, want, mocht wegens achteruitgang
de herziening vervroegd worden, men zou, onder andere omstandigheden, den
termijn evenzeer kunnen vervroegen om tot verhooging te geraken.
Alsof eene herziening vermindering of vermeerdering van belasting beoogde,
het doel is integendeel alleen om tot een billijker verdeeling van lasten te
geraken. Juist die stabiliteit is oorzaak, dat een eigenaar wiens pand door
toevallige omstandigheden in huurwaarde zeer is achteruitgegaan, steeds te
veel blijft betalen in verhouding van andere eigenaren, wier huizen hunne
waarde hebben behouden of daarin zijn toegenomen.
Gelukkiger was men bij den tegenwoordigen minister toen dit onderwerp bij
de behandeling der staatsbegrooting voor dit jaar ter sprake kwam.
Nieuwe gezichtspunten werden geopend zoowel in het voorloopig verslag als
bij de openbare beraadslaging, gezichtspunten welke uitsluitend den landbou
wenden stand raken. Het eene betrof het verband tusschen de gebouwdeen
ongebouwde eigendommen, het andere de vrijstelling der landbouwschuren. Te
recht werd er door den heer van den Borch van Verwolde op aangedron
gen, om te trachten, bij het vaststellen der belasting volgens de uitkomsten der
herziening van de belastbare opbrengst der ongebouwde eigendommen ingevolge
de wet van 25 April 1879, Staatsblad n°. 89, verband aan te brengen tusschen
de huurwaarde der gebouwde en der ongebouwde eigendommen. Wanneer
men, merkte deze afgevaardigde op, de nieuwe huurwaarden der ongebouwde
eigendommen enkel vereenigde met de bestaande huurwaarde der gebouwde
eigendommen, zou er vooral ten plattelande, een wanverhouding ontstaan, die de
belasting zeer onbillijk zou maken en de heffing voor vele perceelen tot een veel te
hoog bedrag zou opvoeren. Zooals ik nader hoop aan te toonen, is hier inderdaad
zeer veel voor te zeggen.
~W at den vrijdom voor landbouwschuren betreft, door den heer van Kerkwijk
gevraagd, deze zou ongetwijfeld den landbouwersten goede komen, indien hiervoor
een afzonderlijke aanslag mocht plaats vinden. Uit den aard van hun bedrijf hebben
zij eene groote oppervlakte aan gebouwen noodig, waardoor zij onevenredig
zwaar in de grondbelasting worden aangeslagen. In hoeverre echter algeheele
vrijstelling, tegenover belasting van pakhuizen van handelaars en neringdoenden
geoorloofd zou zijn, moet in verband worden beschouwd met hunne vrijstelling
van patent of van de daarvoor in de plaats tredende bedrijfsbelasting.
Opmerkelijk is het, hoe de minister ook hier weer in korten tijd op de