143 hoogte der zaken bleek te zijn en het vraagstuk in al zijne onderdeelen helder voor den geest had. Werd in de memorie van beantwoording slechts de belofte afgelegd, dat voor de tijdige herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen, die vóór 1895 moet plaats hebben, zou worden zorg gedragen, bij de mondelinge bespreking behandelde hij de zaak au fond en liet reeds veel van zijne plannen daaromtrent doorschemeren. Daar deze plannen zeer veel overeenkomst hebben met de door mij in dit opstel voorgestelde regeling en deze in het antwoord van den minister grooten steun vindt, wil ik dit hier in zijn geheel laten volgen. „De geachte afgevaardigde uit Schiedam heeft beter verband gewenscht „tusschen de belasting op de gebouwde en de ongebouwde eigendommen, en „hieraan meen ik te kunnen vastknoopen hetgeen gezegd is door den geachten „afgevaardigde uit Zierikzee, die meende dat het mogelijk was ten aanzien „van de schuren een betere regeling te treffen. Ik geloof inderdaad dat eene „betere regeling van de wetgeving op de grondbelasting en van die op het „personeel noodig is, en ik geloof dat dan voor een en ander een nieuwe „schatting van de huurwaarde der gebouwde eigendommen zal moeten plaats „hebben. Ik geloof niet dat de termijn van 1895 geheel zal kunnen worden „afgewacht, alvorens die zaak op nieuw te regelen. Het is mijne overtuiging „dat hier en daar onbillijkheden bestaan, welke moeten worden weggenomen, „dat er niet bestaat een behoorlijk verband. Het is mijn voornemen op legis latief gebied zooveel mogelijk het mijne te doen, ten einde te komen tot de „verbeteringen die hier wenschelijk zijn. „Ik aarzel niet het uit te spreken dat tot de verschillende plannen die ik „heb, inderdaad behoort eene ingrijpende herziening van de wet van 1870, „de bekende wet op de grondbelasting. Ik geloof niet dat het mogelijk is „de perequatie goed te regelen zonder eene herziening van die wet ter hand „te nemen. Ik meen dat er verband bestaat tusschen de perequatie en de „geheele regeling van het belastingwezen, die der grondbelasting in het bijzonder, „zoodat het onmogelijk is de perequatie op billijke wijze in te voeren, tenzij „de wet op de grondbelasting aan een herziening worde onderworpen. Ik „weet wel dat het eene moeielijke en omvangrijke taak is, maar ik heb niet „geaarzeld ze terstond ter hand te nemen. Kort na mijn optreden heb ik de „eerste stappen gedaan om te trachten tot eene herziening te komen. Hoe „moeielijk en omvangrijk de taak ook is, ik acht dat zij aanvaard moet worden". Aan den eenen kant dus aandringen op eene spoedige regeling der nieuwe belastbare opbrengst voor de gebouwde eigendommen, aan den anderen kant de erkenning, dat eene herziening hoogst wenschelijk is. En inderdaad, al waren geen nieuwe belastingen in het vooruitzicht gesteld, dan zou alleen reeds de groote ongelijkmatigheid, die op het oogenblik in de belastbare opbrengst heerscht, tot eene spoedige herziening behooren te doen besluiten, hoeveel te meer reden is er dan niet voor, indien, mocht het wetsontwerp op de vermo-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1892 | | pagina 153