149 of niet een voor den eigenaar verplichte aangifte van verandering of stichting van gebouwen wenschelijk ware. En mocht de minister, bij zijn aangekondigde herziening der wetgeving op de personeele belasting, de onzalige belastingen op deuren en vensters en op haardsteden, op licht en vuur, laten varen, dan zou tevens de schatting van het meubilair kunnen vervallen en vervangen worden door toepassing van het tarief allerwege, daar toch die schatting ten minste even illusoir is. Het bij de wet op de personeele belasting vastgestelde tarief schijnt vrij nauwkeurig te zijn opgemaakt, al is splitsing der gemeenten in verschillende klassen wenschelijk, daar het reeds bij een aantal inwoners van 48000 ein digt en dat aantal niet steeds een beeld van meer of minderen bloei eener gemeente is. Ook komt mij de progessie in het vermenigvuldigingscijfer wel wat sterk voor, terwijl de grondslag der huurwaarde, als maatstaf dienende voor de vertering, ook wel een coëfficiënt mocht hebben bij gelijke percentage voor de heffing. De draagkracht toch van iemand die bijv. in eene kleine gemeente een huis bewoont van f 500.— huurwaarde, is niet gelijk aan die van een bewoner van een huis te Amsterdam met deze huurwaarde. Om dezelfde reden verdient progessie voor huizen van verschillende huurwaarde in dezelfde gemeente eveneens aanbeveling en het is niet onuitvoerbaar, voor al deze omstandigheden een enkelen coëfficiënt vast te stellen. Tegelijk moet echter een grove onbillijkheid worden weggenomen, die nu de wet op de personeele belasting nog aankleeft en het bij wijziging van aanslag volgens bovengenoemd systeem nog zal doen. Deze onbillijkheid bestaat daarin, dat soms van voorwerpen belasting geheven wordt, waarvan het bezit niet is het gevolg van weelde, maar van noodzakelijkheid voor het bedrijf, zooals bij hotels en voornamenlijk bij personen, bij voorkeur weduwen, die in het verhuren van kamers hun bestaan moeten vinden. Zoolang de belasting op de gebruikers afgewenteld kan worden, bestaat daarentegen geen bedenking en in zooverre is het bezwaar van den bond van hotelhouders, dat vele van ben op de lijsten der hoogst aangeslagenen voorkomen, ongegrond. De afwenteling der hooge personeele belasting is bij hare heffing ook bedoeld. Indien deze echter niet kan plaats hebben, omdat de zaak verloopen is of de kamers tijdelijk leegstaan, drukt deze belasting, waar ontheffing in de plaats zou moeten treden. Bij den aanslag behoorde hierop dus te worden gelet öf door niet te belasten, waardoor echter het m. i. hoogst wenschelijk treffen van de gebruikers niet zou plaats hebben, óf door aan de ontvangers of hoogere ambtenaren de bevoegdheid te geven, den aanslag voor een gedeelte onin baar te verklaren. Bij de herziening der huurwaarde van de gebouwen zou het ten slotte wenschelijk zijn, dat het rijk, evenals krachtens de wet van 1879 geschieddei in een zeke aantal districten en deze weder in afdeelingen verdeeld werdj waardoor de gelijkmatigheid in de schatting zeer zou worden bevorderd.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1892 | | pagina 159