164
„zal het geval zijn, zoodra de wetgever goed vindt, de bepalingen
„omtrent schorsing in te trekken. In de tweede plaats, wat den
„geldschieter betreft. Deze heeft, indien1) hij wil, dezelfde zekerheid
,,als de kooperhij late zich slechts x) het goed fiditciae causa
„overdragen. In de derde plaats, wat den aflosser betreft. Men
beweert, dat hij nooit zeker is richtig betaald te hebben (juister:
„dat hij het goed bevrijdt", zie boven). „Maar men vergeet daarbij
,,het voorschrift van art. 1422, dat den aflosser volkomen dekt"
(maar het goed niet altijd bevrijdt).
Een dergelijke aanbeveling maakt denzelfden indruk als die van
iemand, die zijn oud bouwvallig huis aldus te koop aanbiedt„Wel
is waar is het vochtig, maar dat zal later wel beter worden, indien ge er
een beschoten dak op timmert en indien er nieuwe goten en af
voerbuizen voor het hemelwater worden gemaakt. Althans wanneer er
daarna gedurende een bepaalden termijn in gestookt wordt. De
groote ouderwetsche schoorsteenen trekken niet best, maar daarin
is gemakkelijk te doorzien, indien er slechts nieuwe in worden
gemetseld", enz. De tegenwerping ligt voor de hand: gaat men
eenmaal aan het breken, dan volgt het een uit het ander en men
heeft ten slotte tegen veel kosten nog maar een oud incomfortabel
huis, zoodat het veel beter is een nieuw huis te bouwen, naar de
tegenwoordige eischen ingericht.
Ieder voorstander van het negatieve stelsel wil er verbeteringen
in aanbrengen, doch opmerkelijk is het, wat de een wenscht, verwerpt
de ander. Mr. Naber kan niet instemmen met de plannen van
Bouman') en werpt de voornaamste voorstellen der Staatscommissie
van 1867 ver van zich. Alleen de authentieke aktenvorm wordt in
bescherming genomen en zelfs uitgestrekt tot de volmachten (blz. 126).
De mogelijkheid eener schending van het materiëel recht in denk
bare, maar hoogst zeldzame gevallen zij het dan ook tegen
schadeloosstelling is reden genoeg om een stelsel te verwerpen,
dat tegen geringe kosten zoovele voordeelen en gemakken in het
verkeer zou aanbieden, doch het is voor Mr. Naber geen bezwaar,
dat het voorschrift der authenticiteit voor dagelijksch voorkomende
Ik cursiveer.
Beschouwingen over het recht betrekkelijk onroerende goederen, Almelo 1891.