166 voor zoover de nieuwe kaart niet gereed is. Tijdens de opma king dier kaart kan het brengen van grond onder eene Torrens- wet krachtig worden in de hand gewerkt, zooals ik elders heb uiteengezet1). Mr. N a b e r wil echter de kadastrale kaart als grondslag voor de boekhouding verwerpen. „Immers hoe kunnen partijen hunne goe deren kadastraal aanduiden, waar geen de minste waarborg wordt „gegeven, dat de kadastrale grenzen en de werkelijke grenzen over eenstemmen? De perceelen, die zij vervreemden of bezwaren, kunnen „met kadastrale perceelen ongeveer samenvallen, maar juist daarom „is de kadastrale benaming de onbepaaldste aanduiding die men be denken kan. Wel verre van geëischt te worden, moest zij niet zijn „toegelaten" (blz 136). Er is een grond van waarheid in deze opmerkingen, alleen lijden zij aan overdrijving. Hoe onbepaald de kadastrale aanduiding ook moge zijn, zij is toch veel bepaalder dan ieder andere, die algemeen aangewend zou kunnen worden. De schrijver houdt ook geen rekening met de moeielijkheden, aan eene boekhouding in den weg gelegd door de groote en onophoudelijke veranderingen in de indeeling der eigendommen, door verbrokkeling van perceelen bijv. bij uitbreiding van steden en dorpen, door de snel opeenvolgende splitsingen en vereenigingem, zoodat een perceel dikwijls uit deelen bestaat, die elk hun eigen geschiedenis hebben. Vooral in het negatieve stelsel, waarin uitwinning van vroegere perceelen niet tengevolge van ver krijging door bona fide derden wordt verhinderd, moet de boekhouding de geschiedenis dier onderdeden bewaren; daarvoor is het bestaand kadaster wel is waar slechts een gebrekkig hulpmiddel, doch zulk een middel is toch altijd nog beter dan in het geheel geen. Mr. Nab er erkent overigens, dat „het goed, waarop een recht „gevestigd wordt, ondubbelzinnig moet worden aangewezen. Dit „geschiedt zeer zeker het best door verwijzing naar eene rechtsgeldige „kaart" (blz. 29). Schrijver maakt zich echter eene zeer zonderlinge voorstelling van zulk eene kaart, zooals blijkt op blz. 138: „Het „eenige groote en blijvende ongerief is dit, dat de onveranderlijkheid „der eens vastgestelde grenzen een eind zou maken aan de bevoegd- 1j Verkrijging blz. 89.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1892 | | pagina 176