20
Mr. Descartes met al zijn algebra uit om er iets goeds van terecht te brengen,
al kwam hij ook met de magische vierkantjes.
Er bestaat nog een ander gebrek, dat n.l. de punten te ver uiteen liggen.
Ook kon men mij niet alle plaatsen opgeven, wat verwarring brengt, die
ik gelukkig later heb kunnen redresseeren, door berekeningen uit andere
rondmetingen.
Zoo gaf men mij b. v. den toren van Hillenrade (Kasteel bij Roermond!
in de plaats van Kaldekirchen (bij Venlo) opBirgelen (dorp bij Roermond)
bleek Wassenberg te zijnHerkenbosch was Dalenbroek (Kasteel bij Vlodrop).
Verschillende plaatsen lagen in dalen of achter bosschen verscholen, of
teekenden zich door den verren afstand zoo flauw en twijfelachtig af, dat men
ze niet kon onderscheiden. Zoo noteerde ik te Herungen de torens van
Grefrath, Sucbtelen, Lobbericb, Krikenbeck, Breijell, Leuth, Bracht (allen in
Pruisen) enz., die in geen anderen tour te vinden zijn, omdat van den toren
van Roermond uit, de bergen het gezicht beletten.
Op den toren van Roermond (met één meter breeden omgang) noteerde
ik alle torens en spitsen aan den kant van Montfort, maar te Heel en te
Maeseijck (beiden lage torens) heb ik deze niet kunnen ziendestijds had ik
ook alleen het oog op de Luiker kaart.
Om al deze redenen, zal naar ik vertrouw mijne kaart nauwkeuriger zijn
dan de reeds bestaande. Maar om ze geheel juist te maken, moet ik te
voet gaan reizen, daar men van uit een rijtuig niets kan zien of waarnemen.
Nog moet ik eene rondmeting doen te Montfort, en één op een uur of
twee daarvan daan, ook nog op de hoogte tusschen Herungen en Roermond
en te Vierlingsbeek.
Na deze verklaringen begint Leclercq zijn reisplan vast te stellen.
Hij wil van Luik uitgaan na Paschen en vraagt de bemiddeling van den
bisschop, voor de goede ontvangst en behulpzaamheid der dorpspastoors.
Zijne dagindeeling zou de volgende zijn:
Ik zal één dag op iedere plaats blijven, en ben spoedig tevreden, daar ik
weinig behoeften heb. Ik zal 's morgens geen tijd verliezen, omdat het dan
toch niet goed is. Ik wandel dan zachtjes op, de gesteldheid van het terrein
opnemende, des voormiddags kom ik aan en als ik niet noodig heb over de
namen der dorpen te kibbelen en te twisten, ben ik in twee uren tijds klaar.
Dan neem ik een uur om de notitiën op de kaarten, die ik bij mij heb, te
teekenen, en zoo zullen de leege plekken gevuld worden, de loop der rivieren,
de bosschen, alles zal er later met juistheid op te vinden zijn.
Ten slotte beklaagt de briefschrijver zich, dat hij door de onwetende dor
pelingen zoo dikwijls gefopt wordt en daarom ééne plaats uit drie of vier
systemen moet berekenen. Hij kan niet begrijpen, dat er lieden zijn, die
hun geheel leven lang den eenen toren voor den anderen aanzien en in ééne
plaats geboren en opgevoed, zelfs de nabijgelegen dorpen niet kennen.