61
eveneens van onbekende lengte en die dus zelf weder naar een offi-
cieelen meter moest geijkt worden. Wanneer de 4 meetstaven en
de normaalmeter voortdurend de zelfde lengte en uitzetting hadden
behouden, waren die vergelijkingen slechts ééns noodig geweest.
Ongelukkig was dit volstrekt niet het geval. De meetstaven zijn
eerst in 186770 door Stamkart te Amsterdam vergeleken en
daarna nog vier malen te Batavia.
Ten opzichte der eerste vergelijking in Sept. 1872, vóór Simplak,
gaven de latere drie de volgende veranderingen in lengte (III 132)
Meetstaaf.
Na Simplak
Jan. 1874.
Na Logantong.
April 1876.
Na Tangsil
Oct. 1881.
N°. I
3,5 [x.
-+- 5,8 fi
4- 50,1 fx,
N°. II
15,2
15,5
17,5
N°. III
10,2
26,5
H,8
N°. IV
6,6
14,2
- 15,6
tezamen 1 D.M.
-P 22,3 i*
-+- 33,6 u
-+- 63,8 fx,
mikron één duizendste millimeter.
In negen jaren is dus de decameter 64 <tt langer geworden; voor
staaf n°. I bedraagt de verlenging V80ooo en voor n°- IV de verkorting
x/64000* ^at zÜn zeer groote veranderingen. Prof. Oudemans
heeft voor de lengte op het oogenblik der basismeting aangenomen
het rekenkunstig midden uit de vergelijkingen vóór en na de meting,
dus b.v. voor n°. I te Tangsilx) H- 27,95 fi en te Logantong 4,65 fi.
Een andere weg bleef ook niet over (III.77).
Staven nos. I en II werden ook onderling vergeleken. Zij bleken
ten opzichte van elkander veranderd te wezen: na Simplak 18,6 a
15,5 na Logantong 43,2 (178; III 77), hetgeen voor Logantong
33,5 verschilt met de betrekkelijke veranderingen ten opzichte van
den normaalmeter. Bij het apparaat van Bessel vond Schreiber on
regelmatigheden van hoogstens 40 fx, (Z. f. V. 1882 s. 12).
Het bovenstaande geldt in de veronderstelling, dat de normaal-
1) Bij de herberekening der basis van Simplak (111,19) neemt Prof. Oude-
mans voor n03. I, III en IV het gemiddelde uit zijne eigene vergelijkingen
van Sept. 1S72 en Jan. 1874 en de vroegere van Stamkart