65
n°. 2 had voor de bases van Logantong en Tangsil voorkomen kunnen
worden, als men na de ervaring van April 1873 Febr. 1874»
den normaalmeter van R e p s o 1 d vervangen had, door eenvoudige
staven van goed uitgegloed ijzer, 1 en 4 M. lang, en de meetstaven
voortaan hiermede vergeleken waren.
Prof. Oudemans had (zie I, 5) aan R e p s o 1 d alleen de voor
waarden gesteld, dat iedere meetstaaf uit twee staven naast elkander
zou bestaan en mikroskopisch kon worden afgelezen. In al het
andere bleef den mechanicus de vrije hand, en deze is dus voor de
constructieve fouten, die er mochten zijn, uitsluitend verantwoordelijk.
Door welke oorzaken kan de lengte der meetstaven en van den
normaalmeter veranderen? Algeheele zekerheid heeft men hierover
niet. Gebreken in de verdeelde glazen plaatjes (zie blz. 60) kunnen
medegewerkt hebben, maar in de eerste plaats denkt Prof. Oude
mans (III, 2, 17, 77, 134) aan de thermische nawerking bij zink.
Met thermische nawerking bedoelt men het verschijnsel, dat een
voorwerp bij temperatuursveranderingen niet onmiddellijk de lengte
aanneemt, die bij de nieuwe temperatuur behoort, maar hierin achter
blijft en nog geruimen tijd voortgaat met in te krimpen of uit te
zetten. Het uitvoerigst is dit verschijnsel onderzocht bij het glas
van thermometers. Bij de vervaardiging van den thermometer is
dit glas gloeiend geweest, en de bol gaat nog jaren lang voort met
inkrimpen; vandaar de bekende stijging van het nulpunt bij jonge
thermometers. Wordt een gewone thermometer tot 100° verhit,
dan duurt het vele minuten, soms een uur, voor het glas zijn defini
tief volume heeft aangenomen: het kwik in de buis bereikt dus
eerst zijn hoogsten stand en daalt daarna een weinig, bv. 0,°5.
Dompelt men den thermometer daarop in vochtig ijs, dan is na twee
minuten de temperatuur van glas en kwik 0°, maar het glas gaat
nog maanden lang voort met inkrimpen, en het kwik stijgt daardoor
eenige tiende graden. Bij de eertijds beroemde fransche thermo
meters van kristalglas, hoedanige ook Oudemans steeds ge
bruikte, zijn deze nawerkingen langdurig en groot. In den laatsten
0°,1 wordt veroorzaakt door eene liniaire uitzetting van omstreeks 5
millioensten bij het glas van den thermometerbol.