81
worden begaan, en leidt uit een en ander het gevolg af, dat men met evenveel
recht als grondvlak van de hoogtemetingen in ieder land kan aannemen,
öf het gemiddelde zeeoppervlak, zooals het aan een van de aan zee ge
legen punten van dat land is bepaald, öf het waterpasvlak dat op grond
van de volbrachte waterpassingen zou gaan door het vast aangenomen
nulpunt.
Uit het oogpunt der eenvoudigheid zou het dus, meende de rapporteur, de
voorkeur verdienen, in ieder land de terreinhoogte te rekenen van den gemid
delden zeestand, zooals die aan een getijmeter was bepaald.
Op grond van dit rapport en van andere nog te volbrengen onderzoekingen,
moet de permanente commissie een voorstel omtrent de keuze van een algemeen
nulpunt voor de hoogtemetingen indienen in de volgende algemeene vergadering
van de afgevaardigden der commissiën voor de aardmeting.
Na deze raporten van den directeur van het centraal-bureau kwam de aan
sluiting der driehoeksmeting in de verschillende landen ter sprake, naar aan
leiding van de verschillen tusschen de lengten van dezelfde gemeenschappelijke
zijden der driehoeksnetten door de Fransche, Duitsche en Belgische graad
metingen verkregen. Die verschillen waren niet een gevolg van toevallige
fouten in de metingen, maar zij vertoonden een systematisch karakter en konden
verklaard worden door verschillen, tusschen de bij die metingen aangenomen
lengte-eenheden. Eene opzettelijke vergelijking in het internationaal meter
bureau te Bretueil bij Parijs, van de in de genoemde landen gebruikte lengte-
staandaards, bevestigde deze verklaring. Ten einde dergelijke systematische
verschillen tusschen de driehoeksmetingen in andere landen op te sporen,
heeft de permanente commissie het besluit genomen, om aan het centraal-
bureau te Berlijn de lengten te laten berekenen van al de driehoekszijden, die
aan de grenzen der verschillende Rijken zijn gelegen en tot de driehoeksnetten
van de beide aan elkander grenzende landen behooren.
Een ander gewichtig punt, waaromtrent eveneens eene beslissing werd genomen,
heeft betrekking op de bepaling van de lengte van den secundeslinger.
Deze bepalingen in verschillende punten van de aarde volbracht, leveren
belangrijke gegevens voor het onderzoek van de gedaante der aarde; zij zijn
echter alleen betrouwbaar als al de waargenomen lengten herleid zijn tot de
waarden, die men zou verkregen hebben bij het gebruik van een zelfden slinger.
Vroeger meende men, dat als men slechts wist van welke stof de slinger
was vervaardigd en hoe hij was opgehangen, de noodige herleidingen gemakkelijk
waren uit te voeren. Voortgezette onderzoekingen, vooral van den commandant
Defforges te Parijs, hebben echter doen zien, dat de uitkomsten voor de lengte
van den secundeslinger verkregen, in groote mate afhangen van zeer kleine
verschillen in de constructie van den slinger, die men moeilijk kan meten
en in rekening brengen.
In dezen stand van zaken blijft dus ter herleiding van de uitkomsten der