123 gebrekkigheid van ons kadaster. Reeds wees ik er met een enkel woord op, maar bovendien is de zaak zoo algemeen bekend, dat ik er inderdaad niet veel van behoef te zeggen. Vooral zij, die dagelijks daarmede omgaan, hypotheekbe waarders en landmeters in de eerste plaats, hebben in hunne tijdschriften en op hunne vergaderingen de fouten zoo dikwijls in het licht gesteld, dat wij als vaststaande mogen aannemenons kadaster moge een bruikbaar belas tingkadaster opleveren, om als eigendomskadaster te gelden, zoude het eene geheele omwerking behoeven. Uit het slot van dit advies zal men zien, dat naar mijne overtuiging, welk stelsel men ook moge invoeren of behouden, eene grondige hervorming van ons kadaster wenschelijk is. Zoo ik dus hier onder de bezwaren, die tegen de invoering van het positieve stetsel kunnen worden aangevoerd, die herzie ning tel, is het niet, omdat ik daartegen zou opzien. Maar al zie ik er niet tegen op, en al ziet onze Vereeniging er niet tegen bp, daarmede is nog niet uitgemaakt, dat ook de Regeering tegen de kosten en moeilijkheden daaraan verbonden niet zou opzien. Ook hierover zal ik later het mijne zeggen thans onderstel ik alleen, dat de Regeering, op wier hoofd ze nederkomen, hetzij dan terecht of ten onrechte, ze te groot acht om tot eene herziening over te gaan. En dan beweer ik, dat, indien het kadaster zoo gebrekkig blijft als het nu is, van de invoering van een postitief stelsel geene sprake behoort te zijn. Reeds vroeger heb ik mij (Themis 1891, bl. 186) in dien zin uitgela ten, en prof. Naber zoowel als de heer Boer antwoorden daarop met de her innering dat noch in Duitschland noch in Australië een volmaakt eigendoms kadaster bestaat. Zeker, dit spreek ik niet tegen, en mijne bedoeling is dan ook niet, dat zonder verbetering van het kadaster de invoering van een po sitief stelsel volstrekt onmogelijk zou zijn, maar enkel dat, zonder die verbe tering de gebreken, waarover men thans klaagt, voor een groot gedeelte blijven voortbestaan. Wil de Regeering de taak op zich nemen na onderzoek aan derden te waar borgen, dat A eigenaar van zeker goed is, dan ligt het toch vooi de hand dat die waarborg weinig beteekent, indien niet vaststaat, wat het voorwerp er van is. Men wil maken, dat hij, die met A handelt, omtrent zijn recht zeker kan zijn, en daarom voor het goed een prijs geeft, dien hij anders niet zou geven, of tot den koop overgaat in gevallen, waarin hij anders daaromtrent huiverig zou zijn die zekerheid acht men van genoegzaam algemeen belang om daaraan de onteigening van derden, die aanspraken op het goed zouden kunnen hebben, te verbinden en nu zal men in het midden laten, welk goed het is, in welks hezit de nieuwe verkrijger dan zoo zeker gesteld wordtDe eene onzekerheid wordt weggenomen, maar de andere biijft bestaan; en wel mag men aannemen, dat, zoo een der bezwaren van den voorzichtigen kooper is opgeheven, hij aan het tweede, dat niet minder ernstig is, zal blijven hech" en. Neen, moeten de rechten vau vroegere eigenaars worden opgeofferd om

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1893 | | pagina 127