De fotografie als hulpmiddel voor architectuur en
terreinopnemingen.
(Slot, vervolg van blz. 121
Duitschland.
Indien in Duitschland al iets later met fotogrammetrische opne
mingen begonnen werd dan in Frankrijk, toch heeft men daar niet
Laussedat nagevolgd, doch naar geheel zelfstandige denkbeelden
gearbeid.
Reeds in 1858 moet de toenmalige architect A. Meijdenbauer bij
de opneming van den dom te Wetzlar op de gedachte gekomen zijn,
voor de meestal moeielijke en soms levensgevaarlijke metingen aan
het origineel, bij architectuuropnemingen uitpassingen op fotografieën
in de plaats te stellen.
In 1865 zou hem bij de beschouwing van twee verschillende
fotografieën van een' bergtop ook voor terreinopnemingen de moge
lijkheid van opneming langs fotografischen weg duidelijk geworden zijn.
In Maart 1866 legde Meijdenbauer eene verhandeling over dit
onderwerp over aan het Pruisische Ministerie van oorlog.
Door den oorlog van 1866 was van practische toepassing geen
sprake vóór den zomer van 1867.
Den arbeid van Laussedat leerde Meijdenbauer eerst kennen op
de tentoonstelling te Parijs in 1867.
De resultaten van den eerste waren echter niet zoo goed als die
van Meijdenbauer, voornamelijk omdat deze onmiddellijk van een goed
instrument gebruik maakte, voorzien van een objectief, dat zelfs voor
een gezichtsveld van 105° nog perspectievisch zuivere en gelijkmatig
heldere beelden gaf.
Van den beginne af heeft Meijdenbauer zich met buitengewone
Drukfout op blz. 109: De noemer in de formule moet zijnit r, in plaats
van n.