161
aanwijzing en omschrijving van de perceelen waarop ieder recht heeft. Het
doel is de heffing van de grondbelasting.
Dat dit kadaster op de rechten en verplichtingen der bijzondere personen
onderling geen invloed hehben kan, behoeft geen betoog en is dan ook onder
deskundigen algemeen erkend: het heeft, gelijk men zegt, geene bewijskracht
noch ter aanwijzing van den rechthebbende noch ter vaststelling van de grenzen.
Hoe zou het bewijskracht kunnen hebben Ik wijs slechts terloops op de,
door de ambtenaren van het kadaster zei ven erkende, onnauwkeurigheid,
waaraan het lijdt. In talrijke gevallen staat een perceel ten name van een
ander dan den rechthebbende. En wat de grenzen betreft, het schijnt vast
te staan, dat in vele streken van 't land de technische arbeid van het meten
veel te wenschen heeft overgelaten, zoodat zelfs daar waar de landmeter de
ware bezitsgrenzen voor zich had, die grenzen in de cijfers en op de kaart
niet altijd juist zijn weergegeven; bedenkt men nu bovendien dat de land
meter zonder twijfel dikwijls als grens heeft aangezien en opgemeten, wat
geen grens was, en dat in tallooze gevallen de op zeker oogenblik juist
opgenomen ware grenzen later zijn veranderd, op rechtmatige of op onrecht
matige wijze, zonder dat het kadaster er ooit kennis van kreeg, dan voelt
men dat er aan de nauwkeurigheid van het kadaster, wat de grenzen betreft,
heel wat ontbreken moet.
Doch ik herhaal: dit slechts ter loops. Al was het kadaster veel nauw
keuriger dan het is, het zou toch tusschen de bijzondere personen onderling
geenerlei werking mogen oefenen wegens de wijze, waarop het is opge
maakt en wordt bijgehouden. Het is het product niet van de samenwerking,
de overeenkomst van belanghebbenden of van na het hooren van beide
partijen gegeven rechterlijke beslissingen, maar van de éénzijdige daad
der regeering, die in het belang van hare administratie goed gevonden
heeft aanteekening te houden van de subjecten en de objecten van
den grondeigendom, naar haar beste weten, op grond van de inlichtingen
haar door hare ambtenaren verstrekt. Het kadaster is daarom voor de bij
zondere personen in hunne onderlinge verhoudingen een res inter alios acta,
waarmee zij niets te maken kunnen hebben. Of dit ten onzent altijd duidelijk
ingezien is, valt echter te betwijfelen. Ik spreek er nu niet van, dat een
groot deel van het publiek geneigd is op de inlichtingen, door het kadaster
verschaft, af te gaan; ik denk aan den wetgever zelf, die m. i. het wezen
van de instelling geheel uit het oog verloor, toen hij in art. 1219 B. W. den
eisch stelde, dat in akten van hypotheek verleening het bezwaarde goed zou
worden aangeduid naar aard en ligging volgens de kadastrale indeeling, en
in art. 8 der wet van 16 Juni 1832 (n°. 29), art. 37 al. 2 van de wet op
het notariaat aan alle openbare ambtenaren in het algemeen en aan notarissen
in het bijzonder de verplichting oplegde, op straffe van boete, om in alle
akten, bestemd om te worden over- of ingeschreven ten hypotheekkantore,