16
Bij den aanvang mijner toespraak maakte ik de opmerking, dat
de geheele vraag betreffende de hervorming onzer zakelijke rechten
ten slotte neerkwam hierop: is het wenschelijk ons onroerend goed
aan een mobilisatie-proces te onderwerpen? Die vraag schijnt mij na
al het voorafgaande rijp voor oplossing. Mobilisatie is wenschelijk,
want zij mankt het mogelijk de vruchten te plukken van een rechts
geldig kadaster zonder de nadeelen te lijden van een positief stelsel
van openbaarheid. Bij die uitspraak wordt in het midden gelaten en
voor latere overweging voorbehouden, of men de certificaten op naam,
aan order of aan toonder stellen moet. Laat ons nu nagaan, hoe
het verkeer na zulk een regeling zich zoude voordoen. Welke der
drie mogelijke vormen mocht gekozen worden, voortaan zoude ieder
zakelijk recht geïncorporeerd zijn in een stuk papier; de eigenaar
van dat papier zoude een bepaald recht hebben op het wèlbegrensde
deel der aardoppervlakte, dat daarin werd aangewezen, onverschillig
of hij het papier zelf door erfopvolging, wettige overdracht, schat-
vinding, verjaring of natrekking hadde verkregen. Moeilijkheid zoude
hoogstens ontstaan, indien het stuk zoek raakte; maar deze moei
lijkheid is niet onoverkomelijk; men moet met het oog op zoodanige
gevallen een amortisatieproces instellen, dat toch moet komen met
het oog op ander legitimatiepapier. Immers het is bezwaarlijk aan
te nemen, dat het nageslachtop den duur vrede zal hebben met
eene wetgeving, die uitdrukkelijk den Staat machtigt om de waarde
van zoekgeraakte muntbiljetten doodeenvoudig op te strijken, en de
Bank veroorlooft dit fraaie voorbeeld ten aanzien harer biljetten na
te volgen. Men kan aannemen, dat voor legitimatie-papier in het
algemeen wel eens recht zal worden, wat thans eenigzins voor wissels
(artt. 163, 203 K.), schatkistbiljetten, schatkistpromessen, ceelen en
certificaten van administratiekantoren geldt2).
Zie thans reeds Handel. Jur.-Ver. 1878,1, p. 110,198 vg.; II, p. 93—95,
126, 135 (vraagpunt 4); Prof. T. M. C. Asser, Scandinavische Wisselwet
(1880) ad 73; Mr. J. H. Goudsmit, Verlies en vernietiging van toonder
papier (1886) p, 77; Mr. M. S. Koster, Een paar rechtsvragen betr. order-
en toonderpapier (1890), p. 115.
J) Vgl. Molengraaff, Leiddraad p. 184 (bankbiljetten, muntbiljetten,
schatkistbiljetten), p. 185 (schatkistpromessen), p. 186 (ceelen), p. 188 (certifi
caten van administratiekantoren).