44
Zooals we zien is het aangevoerde hoofdzakelijk een verdediging
van het recht van den Staat op de oevers van de rivieren.
„quaestiën die zich (kunnen) voordoen omtrent de juiste uitlegging
„van art. 578 B.W." worden daarin weinig dichter bij de oplossing
gebracht. Het is zelfs meer dan waarschijnlijk dat door het woord
„oever" op te vatten als daarin omschreven is, juist quaestiën zouden
worden in het leven geroepen in plaats van vermeden of opgelost.
Blijkens de teekeningen wordt in die circulaire een rivier voorgesteld
als nagenoeg overeenkomende met een kanaal dat gegraven is in
een ter weerszijden flauw naar de as van het kanaal afhellend ter
rein, en dan medegedeeld dat onder het woord „oever" verstaan
moet worden de snijlijn van het talud met het vlak van het maai
veld, dus de lijn die men bij een kanaal wel aanduidt als de boven
kant van het talud en die men langs de rivieren vaak „hooge oever
rand" noemt.
Alleen de derde teekening vertoont een ietwat onregelmatiger
profiel doch ook hier wordt die toestand al heel gemakkelijk tot
den regelmatigen vorm teruggebracht door de mededeeling dat men
in dusdanige gevallen door een eenvoudige waterpassing de lijn die
de grens moet vormen van „het hoogste water zonder overstrooming"
kan overbrengen van „uiterwaarden wier grens juist is aan te geven"
en die men „in ieder riviervak zelfs van eene beperkte lengte (aan)
treft. (De vraag zou kunnen rijzen wat men onder riviervak ver
staat, dus ook hoever men zoo'n scherp begrensde uiterwaard zoe
ken mag.)
Deze „oplossing" is inderdaad al zeer gebrekkig en de letterlijke
toepassing van die voorschriften zou heel wat moeilijkheden en processen
in het leven roepen. Degenen die namens den Staat op het terrein
de grensquaestiën met de eigenaren van het oeverland behandelen,
zouden af en toe onvergetelijke oogenblikken doorleven als zij steeds
op grond van die uitlegging van 578 B.W. den „hoogen oeverrand"
den particulieren als rivierwaartsche grens van hunne uiterwaarden
aanwezen. Ook zou het hun een merkwaardigen dag opleveren, als
zij, op plaatsen waar de uiterwaarden aan de eene zijde van de rivier
dusdanigen, „juist aan te geven grens" hebben die een of meer
meters hooger gelegen is dan de onregelmatige uiterwaarden aan den
anderen kant van de rivier, zooals b.v. op onderstaande teekeningen