47
nemen, pleiten niet zoo sterk tegen dien regel als men zou kunnen
meenen. In verreweg de meeste gevallen zijn dergelijke toestanden
van slechts zeer tijdelijken aard. Blijft het, bij hoog water, ergens
tegen den oever aangespoelde zand in zijn eenmaal verkregen vorm,
boven het peil van middelbare rivier liggen, dan ontwikkelt zich daarop
in den regel na verloop van eenige jaren plantengroei tot ongeveer
aan de lijn van middelbare rivier, en in het tweede geval, d. w. z. als door
kunstmatige beplanting, of langs natuurlijken weg, bij aanhoudenden
lagen waterstand, eenige gewassen wortel schieten op gronden beneden
het peil van middelbare rivier gelegen, dan is één zomer, waarin de rivier
wat veel water afvoert, voldoende om die gewassen tot ongeveer de
lijn van middelbare rivier, in den groei te belemmeren en te dooden.
Zooals reeds terloops is opgemerkt is in het bovenstaande alleen
rekening gehouden met de rivieren die niet aan de werking van eb
en vloed onderhevig zijn. De toestanden langs de beneden-rivieren
zijn opzettelijk buiten beschouwing gelaten, omdat die in vele op
zichten afwijken van die langs de bovenrivieren. Konden we voor boven-
rivieren onmogelijk de omschrijving van het woord oever, in art. 578
B.W. gegeven, in praktijk brengen, langs de rivieren die aan tij onderhevig
zijn, zou dat beter gaan omdat het water met eiken vloed (spring
en stormvloeden natuurlijk buiten rekening gelaten) vrij regelmatig
tot een zekere hoogte stijgt, en dan de langs den oever gelegen lan
den, tot een vrij scherp aan te wijzen lijn, bedekt. Men meene
echter niet, dat die lijn in deze gevallen de scheiding uitmaakt tus-
schen de particuliere eigendommen en die van den Staat, Vaak wor
den uitgestrekte riet- en biesgorzen regelmatig door het water
overstroomd, wanneer dat tot de gewone vloedhoogte gestegen is en
op die gorzen hebben derden door titels of door bezit verkregen
rechten.
Voor zoover in de laatste jaren door den waterstaat langs de
beneden-rivieren de oever geconstateerd is, is veelal de laagwater-
lijn bij middelbare ebbe aangenomen als landwaartsche grens van
den Rijkseigendom. Langs dien weg worden ongetwijfeld geen gron
den aan den Staat toegekend, waarop bizondere personen reeds rechten
zouden kunnen doen gelden, doch we mogen veronderstellen dat in
den regel de rechten van den Staat zich verder landwaarts uitstrek
ken, en dan het beter is de rivierwaartsche grens van de regelmatige