53 Om echter nog even op mijn eigenlijk onderwerp terug te komen moet ik nog opmerken dat in de I. K. o. a. wordt bepaald dat bij gebleken foutieve berekening van perceelen, zonder dat deze zijn hermeten, deze niet mogen worden vernommerd, maar met hun zelfde nommer in de metingstukken moeten worden opgenomen, teneinde de grootten te herzien en te verbeteren. De houder van een extract uit den legger is dus ook als het ware geen dag zeker dat zijn extract nog de kadastrale grootten aangeeft en kan evenmin volstaan met na te zien of de nommers onveranderd zijn gebleven, hij moet ook steeds de grootten verge lijken. Nu komt het wel betrekkelijk weinig voor dat van eenig perceel de grootte wordt gewijzigd, zonder dat het tevens hermeten is en ik wil daarom nog niet beweren dat deze maatregel goed werkt, omdat zij tot geen foutieve opgaven van grootten in acten aanleiding heeft gegeven, maar de ontwerper van deze bepaling heeft blijkbaar geen bezwaar gezien in deze grootte-verandering zonder nommer- wijziging. Indien dit juist gezien is, dan kan de maatregel, door mij aanbevolen, evengoed worden genomen, indien er althans geene andere bezwaren mochten bestaan dan het genoemde. Het denkbeeld komt waarschijnlijk op 't eerste gezicht wat kras voor, men dient er misschien zich wat vertrouwd mede te maken. De steeds scrupuleus gevolgde methode om bij de geringste wijziging in de carteering de perceelen ook te vernommeren geeft den indruk, alsof men met meesterlijk nauwkeurige kaarten te doen heeft, waarop foutieve carteeringen slechts zeer zelden ontdekt worden. Nu, de praktijk leert wel wat anders; menige herziening zou men eigenlijk hoe langer hoe verder moeten uitstrekken en daarom maakt men veelal maar een eind, zoodra de gemeten lengten tamelijk goed tusschen primitieve scheidingen sluiten en laat wat verder op ligt voorloopig onaangetast. Vergun mij hier er nog eens aan te herinneren dat het echter niet zoozeer of alleen aan de minder goede oorspronkelijke opmeting en latere bijhouding ligt dat de kaarten slecht sluiten, zoodat men dikwijls niet weet waar met eenige verlegging te eindigen, maar vooral ook daaraan dat de grenzen zich steeds langzaam verleggen op het terrein. Dientengevolge beginnen, zoodra eene kostbare en nauwkeurige hermeting van eenige gemeente is afgeloopen, de kaarten

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1893 | | pagina 53