54
al gaandeweg hunne waarde voor grensconstateeringen weer te ver
liezen. Het is een noodzakelijk vereischte om in hermeten ge
meenten op het terrein vaste punten, op met zorg gekozen plaatsen,
in groot aantal en zichtbaar boven den grond op te richen, waar
aan de metingen zooveel mogelijk worden verbonden, wil men van
die metingen op den duur nut blijven trekken voor de zekerheid
der grenzen.
Het publiek kan zich meestal van de zaak maar eene zeer vage
voorstelling maken en begrijpt dikwijls niet hoe de landmeter eenig
bezwaar kan maken om eene. grens aan te wijzen, want, zegt de
aanvrager bijv., „ik wensch maar te weten of de wal mij al of niet
„toebehoort, u hebt voor dit geval vaste punten, het perceel ligt
„tusschen den straatweg en het spoor, dat zijn beide onveranderlijke
„vaste punten". Leg me dien aanvrager eens uit, dat die vaste
punten wel is waar zeer vast op het terrein zijn, maar dat daaruit
nog niet volgt dat de landmeter er voor de gevraagde grensaanwijzing
gebruik van kan maken, omdat o. m. eerstens de scheiding in kwestie
een paar honderd meter van den straatweg af ligt en op dien afstand
licht wel 2 M. op de kaart kan zijn ingedeeld, en tweedens de
spoorweg pas voor eenige jaren is opgemeten en misschien bij de
carteering daarvan wel is uitgegaan van de scheiding in kwestie.
Dan begint hij misschien reeds eenigzins een gevoel van onzeker
heid te krijgen en ontzinkt hem iets waarop hij vast meende te
kunnen vertrouwen en, min of meer geërgerd, zegt hij„maar als
„het kadaster het dan niet weet, waar moet ik mij dan vervoegen
Nu het zoude voorzeker zeer gemakkelijk voor de eigenaren van
onroerend goed zijn indien het kadaster hen omtrent de eigendoms-
grenzen steeds nauwkeurig konde inlichten en 't komt mij voor dat
zulks in hermeten gemeenten ook steeds moest kunnen geschieden,
daar het de kosten van de meting niet zoo belangrijk zoude verhoogen
om dat resultaat te bereiken.
Een andere vraag is echter of die eigenaren dat als een recht
mogen eischen; ik vrees dat de ergernis van bovenaangehaalde aan
vrager niet geheel te billijken is, al is zij gemakkelijk te begrijpen.
F. H. van der Linden v. S.