77 afstand bekend is en waarop de hoofdvertikaal en eene willekeurige horizontale lijn getrokken zijn, twee punten voor, welker hoogte verschillen met en de afstanden tot de standplaats bekend zijn, dan is de objectiefhorizon aangeduid door de raaklijn aan de twee cirkels uit b en c met en y als straal beschreven. Aan instrumenten, die speciaal ingericht zijn tot het doen van fotogrammetrische opnemingen, worden hoofdverticaal en objectief horizon bepaald en gemarkeerd. Soms doet men dit door vóór de gevoelige plaat twee fijne draden aantebrengen, die meêgefotografeerd worden, of wel, men plaatst vóór die plaat een raam, welks binnen randen van tanden voorzien zijn, die op bepaalde afstanden van elkaar liggen. Weet men dan, welke tanden den horizon en welke de hoofd ver ticaal aangeven, dan kunnen weer, daar ook die tanden gefotografeerd worden, horizon en hoofdverticaal op de fotografie getrokken worden. Bekend is, dat volgens het problema van Snellius de plaats van een punt ten opzichte van drie in onderlinge ligging bekende punten volkomen bepaald is, als men de hoeken meet, die de richtingen uit dat punt naar de drie bekende punten onderling maken. Fig. 13 geeft eene eenvoudige constructie aan ter bepaling van de plaats van A ten opzichte van B, C en en D als m en n gemeten zijn. Nadere uitlegging zal wel overbodig zijn. Is in Fig. 14 de onderlinge ligging van P, A en B bekend, dan is de plaats van het standpunt O bepaald door meting der hoeken at en a2. Heeft men nu een fotografietoestel, waaraan het hoofdpunt door het snijpunt van twee draden is aangegeven en neemt men dan eene fotografie met het objectief boven O en het hoofdpunt gericht op P, dan kan men, onverschillig of H wiskunstig zuiver gericht is op P of niet, de juiste gegevens berekenen ter oriënteering der fotografie. Formule (1) naast Fig. 14 doet zien, dat de beginrichting (richting der optische as) bepaald is uit het nauwkeurig gemeten verschil a2 a1 en de uitgepaste x-en. Hierbij is de ligging van H op de fotografie als juist aangenomen. Daarom is het beter de abscissen van 3 gefotografeerde en in onderlinge ligging bekende punten A, B en C te gebruiken zonder het hoofdpunt op een bepaald punt te richten.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1893 | | pagina 77