85
behulp van de hoeken, waaronder de hoekpunten van het vierkant
uit de standplaatsen gezien worden, afgeleid uit de fotografieën.
Vooral ter juiste bepaling van horizon enz. voor elke fotografie is het
beter over iets meer dan het hoognoodige te beschikken en daarom
naast het op te meten voorwerp in plaats van een vierkant een
rechthoekig prisma of een kubus te plaatsen.
Bij het fotografeeren moet natuurlijk de gevoelige plaat loodrecht
gesteld worden.
Het is niet noodig, dat het prisma of de kubus loodrecht staan,
ofschoon bij dien stand onmiddellijk de verticale stand van de plaat
kan gecontroleerd worden. Zelfs bij scheefstaand prisma of kubus is
de bepaling van horizon, hoofdpunt en tafereelsafstand voor elke
fotografie zeer eenvoudig.
Zijn (Fig. 20) f, F en Ft de verdwijningspunten der ribben van
een scheefstaand rechthoekig prisma, op eene fotografie afgebeeld,
dan is het snijpunt der loodlijnen, uit de hoekpunten van den drie
hoek f F Fj op de tegenoverstaande zijden neergelaten, het hoofd
punt H voor de fotografie.
Beschrijft men nu op eene dier loodlijnen een halven cirkel met
een straal gelijk aan de halve loodlijn, dan is de tafereelsafstand
gelijk aan den afstand van H tot het snijpunt eener verticaal in H
op de gebruikte loodlijn met den beschreven halven cirkel,
Het fotografeeren van lichamen, waaraan de verhouding der afme
tingen bekend is, kan tevens dienen om te onderzoeken of een
objectief zuiver perspectivische beelden geeft.
Laat men het toestel staan, doch verplaatst men het lichaam, dan
moet men immers voor de verschillende fotografieën denzelfden horizon,
hetzelfde hoofdpunt en denzelfden tafereelsafstand vinden.
Eene interessante toepassing van de fotogrammetrie. waar zij door
geen andere meetmethode kan vervangen worden, is wel, als er sprake
is van de bepaling van vorm en afmetingen der waterstralen bij eene
bron of fontein.
Plaatst men b. v. (Fig. 11) in B1 en Cx baakjes en zijn A1 en Dt
de standplaatsen voor het fotografietoestel, dan dient men te meten
den onderlingen afstand van Alt B^ Cj en de hoeken, die de
zijden van A1 Bx Cx Dt maken, de hoogteverschillen der vier punten,
de hoogte der baakjes en die van het objectief op de twee standplaatsen.