OEVERCONSTATEERINGEN. Vervolg van biz. 48). Het komt dikwijls voor dat van Rijkswege kribben worden aan gelegd op plaatsen waar reeds particuliere kribben langs den oever gelegen zijn. Wel is waar is bij de bovenaangehaalde publicatie van 24 Februari 1806, het aanleggen van kribben of aanwas bevorderende werken (art 1) het verlengen, ophoogen of veranderen van bestaande kribben (art. 2) en het planten van hout op onbeplante buitendijks gelegen gronden (art 8) „zonder bekomen permissie van de Commissie van Superintendentie over den Waterstaat der Bataafsche Republiek" verboden, doch niettegenstaande deze verordening is het getal krib ben, door particulieren langs den oever aangelegd, zeer groot. Ge woonlijk is voor den aanleg van die werken, die gemaakt werden tot beveiliging van het oeverland of tot bevordering van aanwas, de voorgeschreven vergunning aangevraagd en verleend. Ingevolge art. 9 van de evengenoemde publicatie komt de door die werken ontstane aanwas ten voordeele van dengene die den aanleg daarvan bekostigde; worden dan later tusschen of bij zulke particuliere krib ben van Rijkswege kribben aangelegd, zooals herhaalde malen ge beurt, dan dient natuurlijk bij de plaatsbepaling van de grens van den Rijkseigendom rekening te worden gehouden met de rechten door particulieren verkregen uit hoofde van de aanwezigheid der particuliere kribben. In deze gevallen wordt dan ook tot dilimitatie overgegaan en volgens de bestaande vooi Jiriften wordt daarbij aan particulieren toegekend de aanwas binnen de lijn, die de koppen der particuliere kribben vereenigt, mits de kribben onderling niet op bui tensporig grooten afstand gelegen zijn. Wel doen zich hierbij vaak eigenaardige moeilijkheden voor. Slechts zeer zelden is met juist heid de plaats van den kop van een particuliere krib aan te wijzen;

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1893 | | pagina 89