103 Nadat nog in Oss eene vastlegging ter verzekering van het driehoekspunt was aangebracht en de centreerings elementen in Mil en Oirschot bepaald waren, keerden de ingenieurs tegen 10 October in Delft terug. Gedurende de wintermaanden werden te Delft de berekeningen verricht waartoe de uitgevoerde metingen aanleiding gaven en bovendien eenige onderzoekingen met instrumenten, waaromtrent hier nog een en ander volgt. De betrekking tot den Nederlandschen standdaardmeter van de twee meters, die indertijd gediend hebben ter verificatie van de waterpasbaken, was nog niet met juistheid bekend; ook moest de lengte nog bepaald worden van den meter aan de Commissie behoorende, teneinde daarmede de door haar gebruikte lengtematen te kunnen vergelijken. Deze meters werden daarom te zamen met nog twee koperen meters behoorende aan de Polytechnische School, vergeleken met den platina-iridium meter n°. 27 waarvan de lengte, met betrekking tot den Nederlandschen standdaardmeter, door de vroeger in Parijs uitgevoerde vergelijkingen, met juistheid bekend is. Nadat de comparateur van Repsold door den ingenieur Heuvelink zooveel mogelijk voor deze metingen was in orde gebracht, werden gedurende de maand Februari en de eerste dagen van Maart door hem en den ingenieur van Eyk Bijleveld de vijf genoemde meters met den platina-iridiummeter vergeleken, daarna werden zij in alle combinatiën onderling vergeleken en ten slotte wederom ieder afzonderlijk met den platina-iridiummeter. Door deze vergelijkingen werden de lengten dier meters bij de temperatuur van 7° Èt 8° C. bekend met eene middelbare fout van minder dan een micron. Later zal deze vergelijking bij hoogere temperatuur herhaald dienen te worden ten einde ook de uitzettings-coëfficienten te leeren kennen en daardoor de juiste lengte bij iedere temperatuur. Zooals in ons vorig verslag werd medegedeeld waren nog twee theodolieten, een van 21 en een van 14 centimeter bij den instrumentmaker Wanschaff te Berlijn besteld. In den afgeloopen zomer werden zij ontvangen en konden dus na het eindigen van het terreinwerk onderzocht worden. Het onderzoek van de randverdeeling had op dezelfde wijze plaats als bij de vroeger ontvangen theodolieten, namelijk door het meten van een hoek van 45° in 36 verschillende standen van den rand. Het resultaat van dit onderzoek was voor den rand van den theodoliet van 21 cM. even gunstig als voor de vroeger ontvangen randen van die zelfde of zelfs van grootere afmetingen, als middelbare fout voor één richting werd gevonden 0,"42 of wanneer de kleine periodieke fouten geëlimineerd worden (V'33.1) De kleine theodoliet met een cirkelrand van 14 cM. gaf eveneens een zeer gunstig resultaat, gunstiger zelfs dan de vroeger ontvangen theodoliet van die afmetingen, als middelbare waarde voor de fout van een richting 1) Zie het verslag van dit onderzoek hierachter. [Red.]

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1894 | | pagina 105