113
rand W 14 No. 2. Bij dit instrument hadden wij gelegenheid zulks nader
te onderzoeken, Daar er vermoeden voor eene eenigszins groote fout in een
bepaald punt van den rand bestond, werd met dit instrument ook een hoek
van 15° op dezelfde wijze gemeten en daarbij gevonden r 0",64 0^,22,
welke waarde, door het in rekening brengen van de periodieke fouten, zooals
wel te verwachten was, niet verminderde.
Een nader onderzoek van het gedeelte van den rand, dat door de beide
metingen aangewezen werd als de plaats van de fout, leerde inderdaad, dat
daar eene eenigszins groote fout voorkwam, die echter niet plotseling optreedt,
maar zich over een boog van eenige graden verdeelde. Die omstandigheid
en de geringe waarde van r, in betrekking tot de kleine afmetingen van den
rand, was oorzaak dat hierin geen reden gevonden werd den rand af te keuren.
Niet alzoo de verdeeling, die zich bevonden heeft op den rand W 21
No. 1; deze gaf rz=l",00en r' 0",64. De randverdeeling werd om die
reden afgekeurd en vervangen door eene nieuwe, die, blijkens de boven
staande opgaven, als eene van de beste dient beschouwd te worden. Alvorens
tot het aanbrengen van de nieuwe verdeeling over te gaan, werd, op verzoek
van den Heer Wanschaff, de randverdeeling nog eens onderzocht bij de
„Landesaufnahme" te Berlijn, alwaar men tot een zelfde resultaat kwam, als
waartoe wij gekomen waren. Bij een nader onderzoek van den rand werd
gevonden, dat er bij de verdeeling een zoogenaamde aansluitingsfout ontstaan
was; zoodat men hier niet te doen had met een eigenlijk periodieke, maar
met eene plotselinge fout. Een nader onderzoek van de door ons verkregen
uitkomsten bevestigt dit volkomen en geeft voor de aansluitingsfout eene
waarde van ruim 5".
Thans mogen eenige mededeelingen volgen over de wijze, waarop de hoeken
gemeten werden. Verschillende pogingen, aangewend om in de afdeeling
Geodesie van de Polytechnische School hoeken te meten, mislukten, doordat
aldaar eene voldoend vaste opstelling voor het instrument niet te verkrijgen
was. Wij moesten toen onze toevlucht nemen tot de afdeeling Natuurkunde,
alwaar wij in de lokalen, op den beganen grond gelegen, beter hoopten te
slagen. Dit was werkelijk het geval; echter eerst nadat in een der lokalen
aldaar een uit baksteenen opgetrokken pijler op den vasten bodem gebouwd
was, die geheel onafhankelijk van den vloer van het lokaal gehouden werd.
Op dezen pijler, die met een hardsteenen plaat werd afgedekt, werd het
instrument opgesteld. Als voorwerpen om op te richten, werden gebruikt de
kruisdraden van twee als collimatoren opgestelde, bijna gelijke waterpas
instrumenten, met objectieven van 48 m.M. opening en 350 c.M. brandpunts
afstand. De voetplaten van de collimatoren werden bevestigd op eene door-
loopende hardsteenen plaat, die langs een van de muren van het lokaal was
aangebracht, nadat daarop twee hardsteenen neuten met gips waren bevestigd,
om de kijkers van de collimatoren op gelijke hoogte met den kijker van