115
danig dat de zes in iedere groep voorkomende standen zich gelijk langs den
rand verdeelen. Iedere groep werd nu. op zich zelve gemeten, en wel in
dier voege dat, nadat de metingen in de zes standen hadden plaats gehad,
die nog eens in diezelfde standen herhaald werden, maar in omgekeerde
volgorde, zoodat uit het gemiddelde van die twee metingen in denzelfden
stand de verandering geëlimineerd wordt, aangenomen natuurlijk dat in den
betrekkelijk korten tijd, waarin deze metingen voor eene groep afloopen, de
verandering regelmatig plaats grijpt.
Op deze wijze hebben de metingen van toen af plaats gehad, zonder verder
bezwaren te ontmoeten. Hoewel de metingen, op deze wijze uitgevoerd, de
dubbele hoeveelheid werk vorderen (de hoek wordt hierbij in iedere n stand
viermaal gemeten), blijkt het dat een geoefend waarnemer, behoorlijk geas
sisteerd, de metingen in één dag kan uitvoeren. Al de bovenstaande
metingen werden gedaan door den Ingenieur Hk. J. Heuvelink, geholpen,
voor zoo verre de aflezing der microscopen betreft, door ingenieurs N.
Wildeboer of J. A. van Eijk Bijleveld, terwijl een derde, tevens met dat
werk vertrouwd, de waarnemingen opschreef. Alleen bij de metingen in 1887
werden de waarnemingen door den tweeden ingenieur opgeteekend, maar
daarbij bleek het ook dat de metingen, volgens de gewijzigde methode, niet
in één dag konden afloopen.
De omstandigheid dat de hoeken gemeten moesten worden in een lokaal,
behoorende tot eene andere Afdeeling en dat daardoor maar zeldzaam en
telkens slechts voor korten tijd ter onzer beschikking gesteld kon worden,
is oorzaak dat aan een onderzoek naar den aard van de fouten weinig of
niets gedaan kon worden.
Wel werd bij enkele instrumenten dezelfde serie tweemaal gemeten; uit de
overeenstemming tusschen de afwijkingen, bij beide metingen verkregen,
blijkt dat die metingen alle vertrouwen verdienen. Eenmaal, toen wij iets
langer over het lokaal konden beschikken, namelijk bij het onderzoek van
het instrument W 35 n°. 2, werd het onderzoek iets verder uitgestrekt; de
hoek van 45° werd toen nog in 36 andere standen gemeten, die 2 30 van
de eersten verwijderd waren. Vergelijkt men de uitkomsten van die twee
serieën met elkaar, dan blijkt daartusschen eene zoo groote overeenkomst te
bestaan, dat men gerust daaruit kan besluiten, dat men bij die randver-
deelingen in hoofdzaak te doen heeft met fouten, die zich telkens voor eene
reeks op elkaar volgende deelstrepen uitstrekkeneene omstandigheid, waarop
in den aanvang reeds gewezen werd en waardoor het onderzoek door het
meten van de grootte van eenige op elkaar volgende vakjes van den rand,
voor het vellen van een oordeel over de juistheid van de randverdeeling,
blijkt niet voldoende te zijn.
Wanneer wij eens in het bezit zullen zijn van het thans in aanbouw zijnde
gebouw voor de afdeeling Geodesie, waarin een lokaal voor dit onderzoek